ECLI:NL:HR:2012:BW9182

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03905
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verduistering en oplichting met rolsteigers

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van verduistering en oplichting met betrekking tot rolsteigers die hij had gehuurd. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten die zich afspeelden tussen 31 mei 2005 en 3 juni 2005 in Amsterdam. De verdachte had zich voorgedaan als een bonafide huurder en had valse informatie verstrekt om de steigers te verkrijgen. Het Hof had de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van verduistering en oplichting, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging niet had verlaten. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar beperkte zich tot de opgelegde vervangende hechtenis. De Hoge Raad verminderde de duur van de vervangende hechtenis tot het wettelijk toegestane maximum van één jaar, omdat er sprake was van samenloop van de verplichtingen tot betaling aan de Staat voor verschillende slachtoffers. De Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte, maar paste de sanctie aan.

Uitspraak

26 juni 2012
Strafkamer
nr. S 10/03905
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 6 juli 2010, nummer 24/000070-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de veroordeling ten aanzien van a) het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde feit, b) de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij [A] B.V. en de ten behoeve van deze partij opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en c) de bevolen vervangende hechtenis met betrekking tot de overige aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en voorts te dien aanzien tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof wat betreft het onder 3 tenlastegelegde niet heeft geoordeeld op de grondslag van de tenlastelegging.
2.2.1. Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
"hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 31 mei 2005 tot en met 3 juni 2005, te Amsterdam, althans in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee (rol)steigers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 31 mei 2005 tot en met 3 juni 2005, te Amsterdam, althans in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) [A] heeft bewogen tot de afgifte van twee (rol)steigers, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- telefonisch vooraf die (rol)steigers besteld;
- en/of zich (daarbij) voorgedaan als (medewerker van) een bonafide (schoonmaak)bedrijf;
- en/of een uittreksel van de Kamer van Koophandel met de gegevens van dat bedrijf gefaxt en/of overlegd;
- en/of zich (daarbij) voorgedaan als bonafide huurder van die (rol)steigers;
- en/of een huurcontract ondertekend;
- en/of zich gelegitimeerd;
- en/of een (gsm) telefoonnummer van het bedrijf doorgegeven;
- en/of een borg voldaan;
- en/of een factuuradres opgegeven;
- en/of op navraag daarna telefonisch aangegeven dat de steigers teruggebracht zouden worden en/of de facturen betaald zouden worden;
- en/of het (aldus) doen voorkomen dat hij/zij zich accoord heeft/hebben verklaard met die bij die huur behorende verplichtingen als het betalen van de huursom en/of het terug brengen van die (rol)steigers bij einde van de huur;
(zonder daarbij daadwerkelijk voornemens te zijn die huursom te betalen en/of die(rol)steigers terug te brengen,) waardoor [A] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 31 mei 2005 tot en met 9 september 2005, te Amsterdam, gemeente Amsterdam en/of te Almere, gemeente Almere, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk twee(rol)steigers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) anders dan door misdrijf, te weten op basis van een huurovereenkomst, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.2.2. Het bestreden arrest bevat de volgende "overweging met betrekking tot de tenlastelegging":
"Met betrekking tot het feitencomplex zoals dat onder 3 is tenlastegelegd - in het kader van de aan verdachte verweten gedragingen chronologisch gezien de eerste twee huurtransacties van steigers - vat het hof de primair, subsidiair en meer subsidiaire onderdelen elk voor zich op als (mede) impliciet - cumulatief te zijn omschreven, in die zin dat geacht wordt dat zowel verdachtes gedragingen op 31 mei 2005 als verdachtes gedragingen op 3 juni 2005 afzonderlijk aan hem zijn tenlastegelegd."
2.2.3. Voorts bevat het bestreden arrest onder meer de volgende bewijsoverweging:
"(...) De eerste keer dat verdachte naar eigen zeggen betrokken is geweest bij het huren van steigers is geweest op 31 mei 2005 (zaak 15, zie feit 3 van de tenlastelegging). Uit de betreffende huurbon blijkt dat als werkadres - het hof begrijpt: de locatie waar de steigers zullen worden opgebouwd/gebruikt - door degene die de steigers heeft opgehaald is opgegeven
"[a-straat 1]". Het toenmalige woonadres van verdachte was [a-straat 2] te Almere. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat de steigers die eerste keer ook daadwerkelijk naar zijn woonadres zijn gebracht, waarna de steigeronderdelen zijn gelost en in aanwezigheid van verdachte in diens achtertuin zijn ontdaan van de door de eigenaar van de steigers aangebrachte stickers. Dit verwijderen van stickers vond plaats - aldus verdachte, die dit van voornoemde [betrokkene 1] desgevraagd had vernomen - om bij opdrachtgevers een professionele indruk te maken: het leek dan dat het 'eigen', aan het bedrijf toebehorende, steigers waren en niet 'gehuurde'. Dit verwijderen van stickers in de tuin van verdachte heeft, zo blijkt uit een verklaring van twee buurtbewoners, gedurende een zestal weken plaatsgevonden. Verdachte heeft vervolgens verklaard dat de bij de eerste gelegenheid gehuurde steigers, nadat zij van de stickers waren ontdaan, wederom werden in-/opgeladen in de gehuurde bestelwagen. Die eerste keer heeft hij steigers vervolgens, in aanwezigheid van [betrokkene 1], vervoerd naar een adres in Beerze (Overijssel) waarover verdachte heeft verklaard dat bij het desbetreffende pand meer steigers stonden. Eigenaar van dit bedrijf is getuige [getuige 1]. Laatstgenoemde heeft verklaard dat hij - als handelaar in tweedehands steigers - in de periode van maart 2005 tot en met juni 2005 driemaal of viermaal steigers heeft gekocht van iemand die hij van een foto herkent als [betrokkene 1] in aanwezigheid van een ander persoon, die bij van een foto herkent als verdachte.
Wat het in tijd gezien eerste ten laste gelegde feit betreft (feit 3, voor zover ziend op de datum van 31 mei 2005) acht het hof geen bewijs voorhanden om te komen tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van oplichting (ten tijde van het voor de eerste keer huren), maar wel voor een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van verduistering (op het moment dat de steigers worden vervreemd). Het door verdachte huren van de steigers in Amsterdam, het vermelden van een onjuist werkadres, het in aanwezigheid van verdachte verwijderen van de stickers waaruit bleek wie de rechtmatige eigenaar van de steigers was in de tuin van verdachtes woning in Almere en het vervolgens vervoeren en lossen van de steigers in Beerze, alwaar de beide steigers zijn verkocht door [betrokkene 1] aan getuige [getuige 1], vormen voor het hof de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan het hof de in het opzetbegrip besloten liggende wetenschap aan verdachte toeschrijft, benodigd voor de bewezenverklaring van het medeplegen van verduistering."
2.2.4. Wat betreft het onder 3 tenlastegelegde houdt de bewezenverklaring het volgende in:
"3. subsidiair:
hij op 3 juni 2005, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [A] heeft bewogen tot de afgifte van twee steigers, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als medewerker van een bonafide schoonmaakbedrijf;
- en een uittreksel van de Kamer van Koophandel met de gegevens van dat bedrijf overlegd;
- en zich daarbij voorgedaan als bonafide huurder van die steigers;
- en een huurcontract ondertekend;
- en zich gelegitimeerd;
- en een (gsm) telefoonnummer van het bedrijf doorgegeven;
- en een borg voldaan;
- en het (aldus) doen voorkomen dat zij zich akkoord hebben verklaard met die bij die huur behorende verplichtingen als het betalen van de huursom en het terug brengen van die (rol)steigers bij einde van de huur;
zonder daarbij daadwerkelijk voornemens te zijn die huursom te betalen en/of die steigers terug te brengen, waardoor [A] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3. meer subsidiair:
hij op 31 mei 2005, in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk rolsteigers, toebehorende aan [A], welke goederen verdachte en zijn mededaders anders dan door misdrijf, te weten op basis van een huurovereenkomst, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.3. Het Hof heeft het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde kennelijk aldus verstaan dat hem daarin - voor zover hier van belang - wordt verweten dat hij zich op 31 mei 2005 ten aanzien van twee rolsteigers heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging, althans het medeplegen van oplichting, althans het medeplegen van verduistering, en dat hij zich op 3 juni 2005 ten aanzien van twee (andere) rolsteigers eveneens heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging, althans het medeplegen van oplichting, althans het medeplegen van verduistering. Deze - aan de feitenrechter voorbehouden - uitleg van de tenlastelegging, waarin is vermeld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode op verschillende tijdstippen heeft gehandeld, is niet onverenigbaar met de bewoordingen ervan en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Het Hof heeft, door bewezen te verklaren dat de verdachte zich op 31 mei 2005 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van verduistering, en op 3 juni 2005 aan het medeplegen van oplichting, zoals hiervoren onder 2.2.4 is weergegeven, de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.
2.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in totaal meer vervangende hechtenis heeft verbonden dan wettelijk is toegestaan.
4.2. Het Hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van in totaal € 64.655,17 ten behoeve van zes slachtoffers, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in totaal 501 dagen hechtenis.
4.3. Ingevolge art. 36f, zesde lid, in verbinding met art. 24c, eerste lid, Sr dient de rechter bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, te bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Die vervangende hechtenis mag in een geval als het onderhavige waarin sprake is van samenloop als bedoeld in art. 57 Sr, op grond van art. 60a in verbinding met art. 24c, derde lid, Sr ten hoogste een jaar bedragen.
4.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel terecht is voorgesteld. De Hoge Raad zal zelf de duur van de vervangende hechtenis aldus verminderen dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van een jaar.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bij de aan de verdachte opgelegde verplichtingen tot betaling aan de Staat bevolen vervangende hechtenis;
beveelt
a. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 15.766,86 ten behoeve van [A] B.V., gevestigd te Amsterdam, bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 89 dagen hechtenis;
b. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 12.050,75 ten behoeve van [B] B.V., gevestigd te Noordwijk, bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 68 dagen hechtenis;
c. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 8.647,66 ten behoeve van [C] B.V., gevestigd te Leeuwarden, bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 48 dagen hechtenis;
d. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 14.000,- ten behoeve van [D] B.V., gevestigd te Haarlem, bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 79 dagen hechtenis;
e. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 8.892,90 ten behoeve van [E], gevestigd te Winterswijk, bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
f. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 5.297,- ten behoeve van [betrokkene 2], wonende te Etten-Leur, bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 29 dagen hechtenis;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 juni 2012.