Conclusie
- [C] BV, met als enig aandeelhouder en bestuurder [betrokkene 1]
4.Het eerste middel
5.Het tweede middel
Indien een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, (AEH: oud) Sv voordoet. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010BL2823, rov. 2.14-2.15.)
Ook zou de rechtbank niet expliciet hebben getoetst of sprake is van vereenzelviging van de bestuurder met de rechtspersoon althans van de situatie van evident misbruik van rechtspersoonlijkheid. Voor zover de rechtbank wel heeft geoordeeld dat daarvan sprake is, is dat oordeel onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van vereenzelviging. [A] B.V. is volgens de steller van het middel niet een rechtspersoon geweest die is gebruikt met geen ander kennelijk doel dan het eigen vermogen van [betrokkene 1] onaantastbaar te laten zijn. Een dergelijke redenering zou er bovendien op neerkomen dat praktisch iedere directeur-grootaandeelhouder wordt vereenzelvigd met de rechtspersoon.
Voorts wordt - onder verwijzing naar HR 9 januari 1996, NJ 1998/591 - geklaagd dat de rechtbank heeft miskend dat vermogensbestanddelen van een rechtspersoon niet in beslag kunnen worden genomen op de enkele grond dat de natuurlijke persoon met de rechtspersoon kan worden vereenzelvigd. Toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel door de rechtspersoon aan de natuurlijke persoon kan onder omstandigheden wel, maar dan moet worden onderzocht of, en zo ja, welk voordeel de rechtspersoon (wederrechtelijk) uit strafbare feiten heeft verkregen én moet komen vast te staan op welke wijze dat voordeel geheel of gedeeltelijk ten gunste van de natuurlijke persoon is gekomen, dan wel tot zijn voordeel heeft kunnen strekken. Dit onderzoek heeft de rechtbank nagelaten en er is bovendien miskend dat omzet en winst géén synoniemen zijn.
Tot slot wordt opgemerkt dat niet is stilgestaan bij de vraag c.q. niet blijkt of bij [betrokkene 1] geen, althans onvoldoende, vermogen beschikbaar is. Conservatoir anderbeslag bij een rechtspersoon zou alleen kunnen als is voldaan aan de vereisten van art. 94a, vierde lid, Sv, zogenaamd doorsluizen van vermogen, maar van een dergelijk doorsluizen is volgens de steller van het middel in het onderhavige geval géén sprake.