ECLI:NL:HR:2015:3499

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
14/03988
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Rechtbank en het Gerechtshof bij conservatoir beslag

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van een klaagschrift dat was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment geen strafzaak tegen de klager aanhangig was bij haar, terwijl de strafzaak inmiddels was overgedragen aan het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De klager, geboren in 1944, had een klaagschrift ingediend met betrekking tot conservatoir beslag, dat mogelijk was gelegd op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank, gezien haar onbevoegdheid, de stukken had moeten doorsturen naar het bevoegde gerecht, in dit geval het Gerechtshof. De Hoge Raad benadrukt dat de redelijke wetstoepassing vereist dat, wanneer een gerecht constateert dat het niet bevoegd is, het de griffier moet instrueren om de stukken naar het bevoegde gerecht te zenden. Dit is in lijn met eerdere rechtspraak, waarin is vastgesteld dat de Hoge Raad de verantwoordelijkheid van de rechtbank overneemt door de stukken naar het Gerechtshof te sturen.

De Hoge Raad merkt op dat de rechtbank niet heeft vastgesteld of het conservatoir beslag was gelegd op basis van het eerste of tweede lid van artikel 94a Sv. Dit is van belang, omdat het Gerechtshof, indien het vaststelt dat het beslag op basis van het tweede lid is gelegd, het klaagschrift zelf kan behandelen, tenzij de klager of de Advocaat-Generaal verzoekt om doorzending van de stukken naar de rechtbank. De Hoge Raad besluit uiteindelijk dat de stukken ter verdere behandeling en afdoening van het klaagschrift naar het Gerechtshof Den Haag moeten worden gezonden.

Uitspraak

8 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/03988 B
ARA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 22 juli 2014, nummer RK 14/917, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944.

1.De bestreden beschikking

De Rechtbank Rotterdam heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het klaagschrift. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank acht zich onbevoegd van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, nu er op dit moment geen enkele zaak - ook geen ontnemingszaak - tegen klager bij dit gerecht aanhangig is, terwijl de strafzaak tegen klager als verdachte inmiddels aanhangig is bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat een conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering ook kan dienen tot verhaal ter zake van een eventueel in de hoofdzaak tegen klager als verdachte op te leggen geldboete."

2.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3.Beoordeling van het ingestelde beroep

3.1.
Het eerste middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat zij onbevoegd is kennis te nemen van het klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv. Het tweede middel klaagt dat de Rechtbank heeft verzuimd te bepalen dat het klaagschrift ter behandeling en afdoening van het beklag zal worden doorgezonden naar het Hof Den Haag.
3.2.
Redelijke wetstoepassing brengt mee dat, indien het gerecht waarbij een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv is ingediend constateert dat het niet bevoegd is tot afdoening daarvan, dit gerecht bepaalt dat de griffier de stukken zal zenden naar het bevoegde gerecht (vgl. HR 23 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9284, NJ 1994/263). De Hoge Raad zal daarom, gelet op de vaststelling van de Rechtbank dat "de strafzaak tegen klager als verdachte inmiddels aanhangig is bij het gerechtshof te 's-Gravenhage", doen wat de Rechtbank had behoren te doen.
3.3.
Opmerking verdient dat de Rechtbank in het midden heeft gelaten of het conservatoir beslag is gelegd op de voet van het eerste dan wel het tweede lid van art. 94a Sv, dan wel op beide.
Indien het Hof vaststelt dat het beslag (mede) op de voet van het tweede lid van art. 94a Sv is gelegd, kan het Hof het klaagschrift (ook in zoverre) zelf behandelen en afdoen tenzij de klager of de Advocaat-Generaal verlangen dat de stukken ter verdere behandeling en afdoening van het klaagschrift (in zoverre) zullen worden gezonden naar de Rechtbank, als - kort gezegd - de ingevolge art. 552a, vierde lid, Sv bevoegde instantie ten aanzien van een op de voet van het tweede lid van art. 94a Sv gelegd beslag.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
bepaalt dat de stukken ter verdere behandeling en afdoening van het klaagschrift zullen worden gezonden naar het Gerechtshof Den Haag.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 december 2015.