De Rechtbank heeft het namens de klaagster ingediende klaagschrift, strekkende tot opheffing van het op de voet van art. 94a, derde en vierde lid, Sv gelegde conservatoir beslag op een aantal bankrekeningen, gedeeltelijk gegrond verklaard en gelast dat aan de klaagster een bedrag van € 12.250,- wordt terugbetaald, en het klaagschrift voor het overige ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank heeft naast het klaagschrift gezien het raadkamerdossier en het aanhoudingsproces-verbaal d.d. 1 mei 2012, waaruit blijkt dat op 18 oktober 2011 onder klaagster - in onderzoek tegen de verdachte [betrokkene] - in beslag werd genomen:
- bankrekeningnummer [001];
- bankrekeningnummer [002] (voormalige Fortis rekening);
- bankrekeningnummer [003] (voormalige Fortis rekening);
- bankrekeningnummer [004] (voormalige Fortis rekening);
- bankrekeningnummer [005] (voormalige Fortis rekening).
(...)
Inhoud van de klacht
De klaagster beklaagt zich over het uitblijven van een last tot teruggave van de in beslag genomen bankrekeningnummers aan de klaagster stellende
- zakelijk weergegeven - dat deze bankrekeningnummers aan haar toebehoren.
Volgens de raadsman is er maar één criterium relevant en dat is of er voldoende aanwijzingen bestaan om aan te nemen dat het geld het doel heeft het frustreren van een bepaald verhaal en dan moet er ook sprake zijn van wetenschap. Op het moment dat klaagster het geld ontvangt, moet zij weten dat er sprake is van een frustratie. Daar is geen sprake van. Op het moment dat het geld haar toebehoorde, was er geen beslag aan de hand. Het doet er niet toe waar het geld in eerste instantie vandaan komt. Dat er sprake is van een schijnconstructie, doet er niet toe. De stelling dat aan klaagster op 28 juni 2011 een groot geldbedrag wordt overgemaakt als schijnconstructie, gaat niet op als klaagster een gedeelte terugstort omdat [betrokkene] meer geïnvesteerd had in het huis dan zijzelf. Als zij wetenschap had gehad, dan zou zij dit niet gedaan hebben.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie deelt mede dat er een splitsing gemaakt dient te worden in reactie op het verweerschrift. Het ene deel betreft het beslag op de belastingteruggave en het andere betreft de schijnconstructie die [A] zou zijn. Zij is van mening dat de verdediging ten onrechte stelt dat het Openbaar Ministerie beslag heeft gelegd op de belastingteruggave.
Op rekeningnummer [001] staat een saldo van € 31.400,00 en daarvan heeft de raadsman in een brief geschreven d.d. 24 november 2011 dat de overwaarde van het huis daarop terecht is gekomen.
Rekeningnummer [002] betreft geen rekening, maar is een assurantienummer en daarop heeft geen beslag plaatsgevonden.
De overige genoemde rekeningnummers hebben een beperkt saldo. Het beslag op deze rekeningnummers is toegestaan nu het afkomst vereiste is komen te vervallen en er sprake is van vermenging met andere rekeningen. De officier van justitie is van oordeel dat de belastingteruggave aan klaagster teruggegeven kan worden, maar het overige niet.
De stelling dat [A] wel of niet een schijnconstructie zou zijn, is voldoende onderbouwd in het verweerschrift d.d. 1 mei 2012 van de officier van justitie en het proces-verbaal die door de politie is opgemaakt. Er zijn voldoende redenen om aan te nemen dat het een schijnconstructie betreft.
Het pand aan de [a straat] is in mei 2011 verkocht. Op 28 juni 2011 wordt de overwaarde overgemaakt op de rekening en op 29 juni 2011 is er een overeenkomst opgesteld waarin het bedrag € 50.000,00 wordt vermeld. Dat is op zich een opmerkelijke overeenkomst te noemen. Dit is het achteraf vastleggen van een bepaalde constructie. De raadsman heeft verklaard dat een schijnconstructie niet van belang is in het kader van artikel 94a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Maar een van de toetsingskaders is dat klaagster niet zelf verdachte hoeft te zijn, maar dat er sprake is van een verhulconstructie.
De officier van justitie bestrijdt niet dat klaagster bij [A] heeft gewerkt, maar het loon dat zij heeft ontvangen is niet in overeenstemming met de werkzaamheden die zij heeft verricht. Zij blijft bij de stelling dat er sprake was van een schijnconstructie.
Beoordeling van de klacht
De rechtbank overweegt als volgt:
Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv draagt een summier karakter. In de beklagprocedure is geen plaats voor het treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure, omdat immers het dossier nog niet compleet is.
Daarnaast moet worden voorkomen dat de beklagrechter vooruit loopt op het in de hoofd- of ontnemingszaak te geven oordeel.
In dit summiere kader is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats voor het horen van getuigen zoals door de raadsman van de klaagster is verzocht. De rechtbank wijst dat verzoek dan ook van de hand.
Bij de beoordeling van het klaagschrift gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient te worden onderzocht
a. of er ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake was van verdenking van of veroordeling wegens misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b. of zich niet een geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Bovenstaande toetsingsmaatstaven dienen volgens de Hoge Raad in het overzichtsarrest van 28 september 2010 (LJN: BL 2823) te worden gehanteerd.
De rechtbank is uit het onderzoek ter zitting en na kennisname van de stukken van oordeel, dat het hierboven onder a genoemde criterium positief moeten worden beantwoord en dat zich niet het geval als hierboven onder b wordt genoemd, voordoet.
Bij een conservatoir anderbeslag, waarvan in casu sprake is, moet tevens worden beoordeeld of het beslag voldoet aan de in art. 94a lid 3 en 4 Sv gestelde vereisten, kort gezegd dat van verhaalsfrustratie en van wetenschap.
Uit het behandelde ter zitting en uit de stukken is gebleken, dat de klaagster gedurende een aantal jaren een relatie heeft gehad met de in de strafzaak onder parketnummer 10/600203-08 genoemde verdachte [betrokkene]. De klaagster heeft gedurende de periode waarin zij een relatie onderhield met [betrokkene], van deze gelden geschonken gekregen en werd in haar levensonderhoud voorzien door hem. Zij beschikte over een PGB voor haar zoon, dat naar de rechtbank begrijpt gedeeld werd met de vader van de zoon, bij wie die zoon ook regelmatig verbleef.
In de periode vanaf juni 2009 tot 31 januari 2012 is aan de klaagster een nettosalaris betaald van circa € 3.300,00 per maand uit hoofde van een arbeidsovereenkomst van de klaagster bij een van de coffeeshops van [betrokkene]. In zijn totaliteit zou de klaagster circa € 105.600,00 hebben ontvangen.
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden dat de klaagster, die slechts twee uren per dag werkzaamheden in de coffeeshop van [betrokkene] verrichtte, een met dat salaris enigszins overeenkomende arbeidsprestatie leverde. Met de officier van justitie is de rechtbank van mening dat hier dan ook van een schijnconstructie gesproken kan worden. Ook de uitkering van het bedrag van € 50.000,00 uit de overwaarde van de woning aan de [b straat] te [woonplaats], die naar het zich laat aanzien onverplicht was, althans achteraf pas in een overeenkomst is vastgelegd, wekt de schijn dat de klaagster wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden dat de uitwinning van het geld onder [betrokkene] zou worden gefrustreerd.
Blijkens de overgelegde voorlopige aanslag Inkomstenbelasting 2010, aanslagnummer [006], gedagtekend 6 september 2011, is door de belastingdienst terugbetaald aan de klaagster een bedrag van € 12.250,00. De rechtbank is van oordeel, dat op de ontvangst van dat bedrag de hierboven genoemde criteria niet van toepassing zijn en dat dat bedrag derhalve dient worden teruggeven aan de klaagster. Het beklag zal derhalve ten belope van dat bedrag gegrond worden verklaard. Voor het overige zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard op grond van bovenstaande overwegingen."