ECLI:NL:HR:2016:580

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
15/00983
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van een hernieuwd beklag inzake conservatoir beslag en ontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om een hernieuwd beklag van een klaagster tegen een conservatoir beslag dat op haar vorderingen is gelegd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Het beslag werd gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen verschillende rechtspersonen. De klaagster had eerder een klaagschrift ingediend, dat ongegrond was verklaard door de Rechtbank Gelderland. In het hernieuwde klaagschrift voerde de klaagster aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren, met name haar huidige financiële situatie, die een nieuwe beoordeling van het beslag rechtvaardigden. De Rechtbank verklaarde de klaagster echter niet-ontvankelijk, omdat zij van mening was dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die een herbeoordeling rechtvaardigden.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom de klaagster niet-ontvankelijk was. De Hoge Raad herhaalde dat een hernieuwd beklag ontvankelijk kan zijn indien er andere feiten of omstandigheden worden aangevoerd dan in het eerdere klaagschrift. De Hoge Raad concludeerde dat de klaagster wel degelijk nieuwe feiten had aangevoerd, namelijk haar huidige financiële situatie en de gevolgen van het beslag voor haar bedrijfsvoering. Daarom vernietigde de Hoge Raad de beschikking van de Rechtbank en verwees de zaak terug voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van hernieuwde beklagen in het strafrecht, vooral wanneer de financiële situatie van de klaagster in het geding is. De Hoge Raad bevestigt dat niet alleen nieuwe feiten die na de eerdere behandeling zijn ontstaan, maar ook gewijzigde omstandigheden die van invloed zijn op de ontvankelijkheid van het klaagschrift, in overweging moeten worden genomen.

Uitspraak

5 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/00983 B
AJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 25 februari 2015, nummer RK 15/75, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te
[vestigingsplaats].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist dat de klaagster niet-ontvankelijk is in haar klaagschrift.
2.2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene], [A] B.V. en [B] B.V. is op 3 september 2014 conservatoir beslag gelegd op vier vorderingen die de klaagster heeft op de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) ter zake van uitgevoerde slachtwerkzaamheden. Deze vorderingen bedragen in totaal € 204.465,80. Een op 25 september 2014 door de klaagster tegen de inbeslagneming ingediend klaagschrift is bij beschikking van de Rechtbank van 21 oktober 2014 ongegrond verklaard. De klaagster heeft in het onderhavige klaagschrift van 14 januari 2015 opnieuw verzocht de conservatoire beslagen op die vorderingen op te heffen.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt het volgende in:
"De raadsman van (...) klaagster merkt op:
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster. De vorige keer is puur op de inhoud ingegaan en is er een discussie geweest over de verhaalsfrustratie. Dat is uitvoerig toegelicht in het klaagschrift. Het gaat om een vordering tot het slachten van kalveren in opdracht van de overheid. Daar is € 200.000,00 voor in rekening gebracht. Als die werkzaamheden door een andere BV zijn uitgevoerd en deze stuurt de rekeningen, dan is geen sprake van verhaalsfrustratie. Van overhevelen van vermogensbestanddelen was ook geen sprake. Bij eerdere beslissingen van uw raadkamer is dat standpunt wel ingenomen waar ik het niet mee eens ben. Om praktische redenen kon de zaak bij de Hoge Raad niet doorgaan.
Klager heeft die € 200.000,00 hard nodig voor de bedrijfsvoering. De situatie is inmiddels gewijzigd. De huidige financiële situatie is het nieuwe feit, daarvoor verwijs ik naar het schrijven van de accountant van klaagster. Door het niet uitbetalen van die € 200.000,00 dreigt het bedrijf ten onder te gaan."
2.2.3.
De Rechtbank heeft de klaagster in het klaagschrift van 14 januari 2015 niet-ontvankelijk verklaard en daaromtrent het volgende overwogen:
"De raadkamer overweegt dat klaagster reeds eerder heeft geklaagd over het beslag op het (zelfde) viertal vorderingen van klaagster op de NVWA. Bij beschikking van de raadkamer van deze rechtbank van 21 oktober 2014 is dit klaagschrift ongegrond verklaard. Deze beschikking is thans onherroepelijk. Gelet hierop ziet de raadkamer zich voor de vraag gesteld of klaagster ontvankelijk is in haar klaagschrift.
Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH1478) moet vooropgesteld worden dat, zolang het beslag niet is geëindigd, niet is uitgesloten dat een belanghebbende opnieuw een klaagschrift indient strekkende tot teruggave aan hem van op de voet van artikel 94 of artikel 94a Sv inbeslaggenomen voorwerpen, indien een eerder door hem met datzelfde doel ingediend klaagschrift waarop ten gronde is beslist, niet heeft geleid tot teruggave aan hem. In een dergelijk hernieuwd beklag is de klager echter niet-ontvankelijk indien daarin enkel een beroep wordt gedaan op feiten en/of omstandigheden waarop hij in het eerdere klaagschrift of bij gelegenheid van de behandeling daarvan een beroep heeft gedaan. (...)
Klaagster heeft aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Daartoe heeft zij gewezen op een verklaring van haar accountant, waarin deze opmerkt dat van belang is voor de continuïteit van het bedrijf dat de vorderingen (waarop thans beslag rust) worden geïncasseerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster hiermee geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, nu reeds in september/oktober 2014 sprake was van het achterwege blijven van een aanzienlijke inkomenspost. Voorts heeft de officier van justitie (onder andere) opgemerkt dat de dreiging met faillissement niet verbaast aangezien het openbaar ministerie stelt dat deze rechtspersoon mede is opgericht met als doel om uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken en/of te verhinderen en om eventuele beslaglegging te voorkomen.
De raadkamer is van oordeel dat klaagster geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden heeft aangevoerd. Het beklag tot opheffing van het beslag op de vorderingen strekt er in wezen toe dat een aanzienlijke inkomstenpost binnen het bedrijf van klaagster kan worden benut. Het is voorstelbaar dat het niet kunnen benutten van een dergelijke inkomstenpost financieel nadelige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van klaagster. Deze gevolgen zijn echter reeds ingetreden direct na de beslaglegging op de vorderingen. Er zijn geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden aangevoerd welke sindsdien zijn ingetreden. Gelet op het vorenstaande zal de raadkamer klaagster niet-ontvankelijk verklaren in haar klaagschrift."
2.3.
De Rechtbank heeft hetgeen de klaagster heeft aangevoerd kennelijk - en niet onbegrijpelijk - aldus opgevat dat in het bijzonder wordt betoogd dat voortzetting van het beslag in strijd is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
2.4.1.
Zoals de Rechtbank terecht tot uitgangspunt heeft genomen, kan een klager opnieuw een klaagschrift indienen strekkende tot - zoals in het onderhavige geval - beëindiging van het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag, indien een eerder ingediend klaagschrift waarop ten gronde is beslist, niet heeft geleid tot opheffing van het beslag en dat beslag nog niet is geëindigd. Ook is juist het oordeel van de Rechtbank dat de klager in een hernieuwd beklag niet-ontvankelijk is indien daarin enkel een beroep wordt gedaan op feiten en/of omstandigheden waarop hij in het eerdere klaagschrift of bij gelegenheid van de behandeling daarvan een beroep heeft gedaan. (Vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR: 2009:BH1478, NJ 2009/178). Niet is vereist dat de feiten of omstandigheden waarop in het hernieuwd beklag een beroep wordt gedaan in die zin nieuw zijn dat zij zich eerst na de behandeling van het eerdere klaagschrift hebben voorgedaan of bekend zijn geworden. In het algemeen geldt dat een hernieuwd beklag ontvankelijk is indien een beroep wordt gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag.
2.4.2.
Het oordeel van de Rechtbank dat de klaagster in het hernieuwde beklag geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat namens de klaagster een beroep is gedaan op de 'huidige financiële situatie' van het bedrijf en de gevolgen die de voortduring van het beslag zal hebben voor de bedrijfsvoering.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 april 2016.