“Aanleiding onderzoek
Het bedrijf [A] B.V. was een handelsonderneming in sportartikelen, waaronder vooral fitnessapparatuur van diverse merken. De hoofdvestiging van het bedrijf was in [plaats], de directeur van het bedrijf was [betrokkene 1]. Na een financieel slechte periode is omstreeks mei 2009 [betrokkene 2] (…) betrokken geraakt om voornoemd bedrijf weer op de rails te krijgen. [betrokkene 1] deed een stap terug en de feitelijke leiding werd overgenomen door [betrokkene 2].
Desondanks is op 14 oktober 2009 het bedrijf [A] B.V. door de rechtbank Almelo failliet verklaard.
(…)
Verdachte
(…)
Verdachte heeft van meet af aan het ten laste gelegde ontkend en heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat zij per 1 mei 2009 in dienst is getreden bij [A] B.V. en tot aan het faillissement in het westen van Nederland werkzaamheden heeft verricht voor dit bedrijf. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij enkel werkzaam was in het westen van Nederland en niet op het kantoor van [A] B.V. in [plaats]. Wel zou zij ongeveer tweewekelijks naar [plaats] zijn afgereisd in verband met werkoverleg met [betrokkene 2].
Naar aanleiding van het faillissement van [A] B.V. heeft verdachte, zo heeft zij verklaard, een UWV-formulier ‘aanvraag overname betalingsverplichtingen wegens onmacht werkgever’ d.d. 21 oktober 2009 ingevuld en een digitale aanvraag WW-uitkering d.d. 5 november 2011 gedaan. Uit het dossier volgt dat verdachte hierbij onder meer een arbeidsovereenkomst d.d. 2 mei 2009 tussen haar en [A] B.V. en salarisspecificaties betreffende de maanden mei 2009 tot en met september 2009 als bijlagen heeft ingediend.
Beoordeling
De centrale vraag die het hof in onderhavige zaak dient te beantwoorden, betreft de vraag of daadwerkelijk sprake is geweest van een dienstverband bij [A] B.V. zoals omschreven in voornoemde arbeidsovereenkomst d.d. 2 mei 2009, of dat het hier een gefingeerd dienstverband betrof. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:858) in de bestuursrechtelijke zaak tegen verdachte, waarbij (onder meer) is geoordeeld dat verdachte niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam is geweest, laat onverlet dat het hof zich op dit punt - op basis van de inhoud van het strafdossier - een eigen oordeel dient te vormen. Van belang is in dit verband, naast het bestaan van een gezagsverhouding en loonbetaling, in de eerste plaats of verdachte daadwerkelijk arbeid van enige omvang heeft verricht als werknemer van [A] B.V. In het onderzoek hebben meerdere getuigen die in de periode van mei tot oktober 2009 betrokken waren bij [A] B.V. verklaard dat zij verdachte niet kenden, nooit hadden gezien en/of dat zij nooit van haar naam hadden gehoord. Zij kunnen dan ook niets verklaren over werkzaamheden die verdachte zou hebben verricht uit hoofde van een dienstverband bij [A] B.V.
Zo heeft [betrokkene 1], directeur van [A] B.V., zowel tegenover het UWV als tegenover de raadsheer-commissaris verklaard verdachte in het geheel niet te kennen en niets af te weten van haar arbeidsovereenkomst d.d. 2 mei 2009.
[betrokkene 3], algemeen manager bij [A] B.V., heeft verklaard dat hij niemand met de naam van verdachte kent die bij [A] B.V. zou hebben gewerkt, terwijl hij vanuit zijn functie tot in ieder geval eind juni 2009 met alle personeelsleden van [A] B.V. nauwe contacten onderhield, aldus de verklaring van [betrokkene 3].
[betrokkene 4], lid van het team dat [betrokkene 2] meebracht naar [plaats], heeft verklaard dat hij verdachte niet kent.
[betrokkene 5], die op freelance basis werkzaam was voor [A] B.V. en [betrokkene 2] in contact heeft gebracht met [betrokkene 1], heeft tegenover het UWV verklaard dat hij de naam van verdachte niet kent en verdachte nooit heeft gezien.
[betrokkene 6], destijds administratief medewerkster bij [A] B.V., heeft verklaard dat medio mei 2009 een viertal nieuwe mensen in het bedrijf waren gekomen die werden voorgesteld als investeerders en de taken van de directeur [betrokkene 1] overnamen. De vier nieuwe mensen waren [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]), [betrokkene 4], [betrokkene 7] en nog iemand. [betrokkene 6] werkte destijds 40 uur per week op het kantoor in [plaats] en heeft - behalve de genoemde vier nieuwe mensen - geen andere nieuwe mensen gezien of gehoord dat er mensen waren aangenomen. Zij kende verdachte niet.
[betrokkene 8] ten slotte heeft verklaard dat hij verdachte alleen bij de curator heeft gezien en niet op kantoor in [plaats], dat de naam van verdachte hem niks zegt en dat er in het team van [betrokkene 2] geen Marokkaanse vrouw zat.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet werkzaam was in [plaats] maar in het westen van het land en dat in ieder geval de [A]-medewerkers [betrokkene 6] en [betrokkene 8] haar zouden moeten kennen. [betrokkene 6] en [betrokkene 1] hebben haar gezien en waren ervan op de hoogte dat zij in dienst was voor [betrokkene 2] in [plaats], aldus verdachte. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat [betrokkene 6] haar bij een etentje met [betrokkene 2] na werktijd heeft gezien.
Zoals uit de hierboven aangehaalde verklaringen van [betrokkene 8] en [betrokkene 6] blijkt is daarin geen enkele bevestiging te vinden voor de verklaring van verdachte.
In de agenda van verdachte uit de betreffende periode, waarvan 26 gekopieerde pagina’s aan het UWV-dossier zijn toegevoegd, staat ongeveer om de twee weken vermeld dat verdachte naar [plaats] zou zijn afgereisd voor een vergadering. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting van het hof verklaard dat dit werkoverleggen met [betrokkene 2] betroffen, die veelal plaatsvonden bij de McDonalds in [plaats]. Verdachte kwam (vrijwel) nooit op het kantoor in [plaats] omdat [betrokkene 2] niet wilde dat zij in aanraking zou komen met de mensen op het kantoor van [A] B.V. waar zoveel mensen zouden worden ontslagen. Verdachte heeft verder verklaard dat zij haar inwerkperiode eind april 2009 heeft doorgebracht in de bibliotheek in [plaats] en dat het inwerken vooral bestond uit het doorlezen van de brochures van [A] B.V.
Ook deze door verdachte geschetste gang van zaken vindt geen enkele steun in andere verklaringen, met name niet in de verklaringen van [betrokkene 2] bij de FIOD en bij de raadsheer-commissaris. Daargelaten de mate van betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] (…) valt op dat [betrokkene 2] bij de raadsheer-commissaris in het geheel niets heeft verklaard over tweewekelijkse ontmoetingen met verdachte bij de McDonalds (of elders) in [plaats] en een inwerkperiode in de bibliotheek in [plaats].
Met betrekking tot werkzaamheden die verdachte in het westen van het land stelt te hebben verricht overweegt het hof het volgende. In het dossier is geen documentatie aanwezig zoals emailverkeer of andere correspondentie, gespreks- en vergaderverslagen dan wel een lijst met klanten en afleveradressen waaruit blijkt dat sprake was van werkzaamheden van enige omvang van verdachte voor [A] B.V. Verdachte heeft in dit verband eind 2012 aan het UWV enkel een drietal brieven en een factuur overgedragen waarin twee potentiële klanten en een leverancier eind 2012 bevestigen dat zij in de zomer van 2009 contact zouden hebben gehad met verdachte die daarbij optrad namens het bedrijf [A] B.V. In dit verband is door en namens verdachte ter terechtzitting van het hof het voorwaardelijke verzoek gedaan om de afzenders van deze brieven als getuigen te horen indien het hof verdachte niet integraal zou vrijspreken. Het betreft de getuigen [betrokkene 9], [betrokkene 10] en [betrokkene 11], die volgens de verdediging zouden kunnen verklaren over de werkzaamheden van verdachte voor [A] B.V.
Het hof is van oordeel dat het horen van deze getuigen niet noodzakelijk is en wijst het verzoek daarom af. Niet gesteld noch gebleken is immers dat de getuigen méér zouden kunnen verklaren dan dat zij inderdaad in de zomer van 2009 een (telefonisch) contact met verdachte hebben gehad over de aan- of verkoop van fitnessapparatuur of over reclamedrukwerk. Dat verdachte bij deze drie contacten optrad namens het bedrijf [A] B.V. maakt niet dat daarmee sprake is van een dienstverband en werkzaamheden van enige omvang uit hoofde van een arbeidsovereenkomst met [A] B.V.
(…)
Ten aanzien van de salarisbetalingen en het al dan niet bestaan van een gezagsverhouding overweegt het hof het volgende.
De salarisspecificaties die zich in het dossier bevinden uit de periode van mei tot en met september 2009, roepen de nodige vragen op. Uit een e-mail van 6 augustus 2009 is op te maken dat een deel van de specificaties pas in augustus 2009 is uitgedraaid en op de bankafschriften van verdachte is slechts tweemaal een overschrijving te vinden gerelateerd aan [A] B.V. Bij één van die overschrijvingen wordt weliswaar in de omschrijving van de overboeking gesproken over [A], maar de betaling is afkomstig van een bankrekening die niet gerelateerd is aan [A] B.V. Verdachte heeft verklaard dat zij de overige salarissen contant uitbetaald heeft gekregen. Dit betreft echter een niet-verifieerbare verklaring die verdachte niet heeft kunnen onderbouwen met kwitanties of andere stukken.
Voor wat betreft een gezagsrelatie bevat het dossier evenmin (eenduidige en consistente) informatie. Ook op dit punt hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 12] in de reeds hierboven aangehaalde verklaringen bij UWV/FIOD en bij de raadsheer-commissaris tegenstrijdig en ongeloofwaardig verklaard.
Al het voorgaande overwegende is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten voor het bestaan van een dienstbetrekking tussen [A] B.V. en verdachte.
Het hof concludeert dan ook dat verdachte niet in dienstbetrekking werkzaam is geweest bij [A] B.V.
Daarmee is het hof van oordeel dat verdachte, doordat zij niet in loondienst was bij [A] B.V. en deze informatie niet aan het UWV heeft gemeld, zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde.
In het verlengde daarvan is het hof voorts van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde, door bij haar aanvraag “overname betalingsverplichtingen” en aanvraag WW-uitkering gebruik te maken van een valse arbeidsovereenkomst en valse salarisspecificaties.”
4. Het
eerste middelklaagt dat de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek [betrokkene 9], [betrokkene 10] en [betrokkene 11] als getuigen te horen onbegrijpelijk is.