ECLI:NL:HR:2011:BQ3029
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verzoek tot gedragsdeskundige rapportage in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1967 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Noord-Holland Noord', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De verdediging verzocht om het opmaken van een gedragsdeskundige rapportage, die zou kunnen bijdragen aan een lagere straf. Het Hof heeft dit verzoek echter afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet was aangetoond. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek niet onder de beslissingen valt zoals bedoeld in artikel 322, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waardoor het middel onbesproken moest blijven.
De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep voor zover dat gericht was tegen de beslissing van het Hof, en tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, deze is verminderd tot zeven jaren en zeven maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verlagen.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.