ECLI:NL:HR:2011:BQ3029

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01354
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzoek tot gedragsdeskundige rapportage in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1967 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Noord-Holland Noord', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De verdediging verzocht om het opmaken van een gedragsdeskundige rapportage, die zou kunnen bijdragen aan een lagere straf. Het Hof heeft dit verzoek echter afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet was aangetoond. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek niet onder de beslissingen valt zoals bedoeld in artikel 322, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waardoor het middel onbesproken moest blijven.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep voor zover dat gericht was tegen de beslissing van het Hof, en tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, deze is verminderd tot zeven jaren en zeven maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verlagen.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

29 april 2011
Strafkamer
nr. 10/01354
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 juli 2009, nummer 23/001810-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Amerswiel" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep voor zover dat is gericht tegen de door het Hof op de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2009 gegeven beslissing, tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de hoogte daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2009 ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd het verzoek tot het doen opmaken van gedragsdeskundige rapportage heeft afgewezen.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2009 houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt in de zaak tegen de verdachte [verdachte 2] het navolgende mede.
Het hof heeft een schrijven ontvangen van mr. L.B.J.G. van Kleef van 6 april 2009, inhoudende een opgave van de onderzoekswensen van de verdediging.
De namens mr. Van Kleef verschenen raadsvrouw mr. Ghondale licht evenbedoelde onderzoekswensen ter terechtzitting nader toe, als volgt:
1. Verzocht wordt een gedragsdeskundige rapportage met betrekking tot de persoon van de verdachte te doen opmaken. Die rapportage kan dienen als basis voor een lagere straf. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dan in het bijzonder de vraag in hoeverre haar jeugd, eerdere detenties en eerdere relaties invloed hebben gehad op de tenlastegelegde feiten, zijn in dat verband van belang. Aldus kan een rapportage een waardevolle aanvulling zijn het kader van door het hof te nemen beslissingen.
(...)
De voorzitter deelt als beslissingen van het hof en de gronden ervan het volgende mede.
in de zaak [verdachte 2]
- Het verzoek tot het doen opmaken van een gedragsdeskundige rapportage wordt afgewezen omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof overweegt daartoe dat de stukken in het dossier niet duiden op een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bij de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Voor het overige is het verzoek onvoldoende onderbouwd om de noodzaak tot het doen opmaken van die rapportage aan te kunnen nemen."
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2009 houdt het volgende in:
"Deze zaak wordt tegelijkertijd, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de verdachten (...).
In alle zaken wordt het onderzoek opnieuw aangevangen."
2.2.3. Het bestreden arrest houdt in dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 en 11 maart 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 11, 12 en 18 juni 2009.
2.3. Art. 322, vierde lid, Sv, dat ingevolge art. 415, eerste lid, Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, luidt:
"Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand."
2.4. De in het middel bedoelde beslissing van het Hof omtrent het verzoek van de verdediging tot het doen opmaken van gedragsdeskundige rapportage is niet een beslissing als bedoeld in art. 322, vierde lid, Sv. Dat brengt mee dat het middel onbesproken moet blijven.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 april 2011.