ECLI:NL:HR:2011:BP0438

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03950
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in cassatie tegen arrest Gerechtshof 's-Gravenhage

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen tijdens de terechtzitting in hoger beroep, die plaatsvond op 23 januari 2007. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzende beslissingen van het Hof op basis van de artikelen 328 en 331, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zijn genomen, en dat deze beslissingen niet onderhevig zijn aan de bepalingen van artikel 322, vierde lid, Sv, nu het onderzoek ter terechtzitting opnieuw was aangevangen.

De Advocaat-Generaal Vegter had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissingen van 23 januari 2007, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad benadrukte dat de bestreden uitspraak niet mede berustte op de in de middelen bedoelde beslissingen, waardoor deze middelen onbesproken konden blijven.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, omdat het verduidelijkt hoe om te gaan met afwijzende beslissingen van het Hof in hoger beroep en de toepassing van relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de geldigheid van de eerdere beslissingen van het Gerechtshof.

Uitspraak

31 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/03950
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 juli 2009, nummer 22/006334-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep voor zover het is gericht tegen de ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2007 gegeven beslissingen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het vierde, het vijfde, het zesde en het negende middel
2.1. De middelen bevatten de klacht dat het Hof ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2007 ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd het verzoek tot het horen van de in de middelen genoemde getuigen heeft afgewezen.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2009 houdt het volgende in:
"Het hof beveelt dat het ter terechtzitting van 19 januari 2009 geschorste onderzoek opnieuw wordt aangevangen, nu de samenstelling van het hof gewijzigd is en de raadsman niet instemt met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de schorsing bevond."
2.3. Het bestreden arrest houdt in dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2009.
2.4. Art. 322, vierde lid, Sv, dat ingevolge art. 415, eerste lid, Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, luidt:
"Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand."
2.5. De in de middelen bedoelde afwijzende beslissingen van het Hof zijn beslissingen op de voet van de art. 328 en 331, eerste lid, Sv in verbinding met art. 315 Sv, welke bepalingen ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn. Op die beslissingen heeft art. 322, vierde lid, Sv geen betrekking. Nu het onderzoek ter terechtzitting op 30 juni 2009 opnieuw is aangevangen en de bestreden einduitspraak niet mede berust op de in de middelen bedoelde beslissingen moeten de middelen onbesproken blijven.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 mei 2011.