ECLI:NL:HR:2011:BP0438
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Afwijzing getuigenverzoek in cassatie tegen arrest Gerechtshof 's-Gravenhage
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen tijdens de terechtzitting in hoger beroep, die plaatsvond op 23 januari 2007. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzende beslissingen van het Hof op basis van de artikelen 328 en 331, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zijn genomen, en dat deze beslissingen niet onderhevig zijn aan de bepalingen van artikel 322, vierde lid, Sv, nu het onderzoek ter terechtzitting opnieuw was aangevangen.
De Advocaat-Generaal Vegter had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissingen van 23 januari 2007, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad benadrukte dat de bestreden uitspraak niet mede berustte op de in de middelen bedoelde beslissingen, waardoor deze middelen onbesproken konden blijven.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, omdat het verduidelijkt hoe om te gaan met afwijzende beslissingen van het Hof in hoger beroep en de toepassing van relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de geldigheid van de eerdere beslissingen van het Gerechtshof.