ECLI:NL:HR:2009:BH8865

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11666
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beslissing Hof over toevoeging gedragsdeskundige rapportage

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Noord, locatie De Marwei' te Leeuwarden, heeft verzocht om een gedragsdeskundige rapportage van een medeverdachte aan het dossier toe te voegen. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat het een inbreuk zou zijn op het recht van de medeverdachte. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het Hof niet valt onder de bepalingen van artikel 322, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, wat betekent dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep voor zover dit gericht is tegen de beslissing van het Hof. De Hoge Raad vernietigt echter de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze van vijf jaren naar vier jaren en zes maanden. De overige middelen van cassatie worden verworpen, omdat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad wijst erop dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden, wat aanleiding geeft tot de strafvermindering. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en uitgesproken op 26 mei 2009.

Uitspraak

26 mei 2009
Strafkamer
nr. S 07/11666
KM/DV
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 2007, nummer 23/005023-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord, locatie De Marwei" te Leeuwarden.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het eerste middel klaagt over de beslissing van het Hof omtrent het verzoek een gedragsdeskundige rapportage over de medeverdachte aan het dossier toe te voegen.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2006 houdt het volgende in:
"De raadsman vervolgt -zakelijk weergegeven-:
Ik heb van cliënt vernomen dat er een gedragskundige rapportage van medeverdachte [medeverdachte] is opgemaakt. Omdat mijn cliënt stelt dat [medeverdachte] zeer leugenachtig is, vind ik het van belang deze rapportage toe te voegen aan het dossier van mijn cliënt en dat tevens een kopie ervan aan mij zal worden overhandigd.
(...)
De advocaat-generaal deelt hierop mede dat hij, met betrekking tot het eerste verzoek, het een inbreuk vindt op het recht van de medeverdachte en dat hij ook overigens geen aanleiding ziet om het rapport aan het dossier toe te voegen.
(...)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
(...)
- dat het verzoek de rapportage van de medeverdachte [medeverdachte] aan het dossier toe te voegen vooralsnog zal worden afgewezen omdat [medeverdachte] ter terechtzitting zal worden gehoord en dat na of naar aanleiding van dit verhoor het de raadsman vrijstaat alsnog het verzoek te doen."
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2006 houdt het volgende in:
"Aangezien het hof thans anders is samengesteld dan ten tijde van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting van 22 augustus 2006 wordt het onderzoek opnieuw aangevangen."
2.2.3. Het bestreden arrest houdt in dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 25 september 2006, 13 november 2006, 20 december 2006, 28 december 2006 en 31 januari 2007.
2.3. Art. 322, vierde lid, Sv luidt als volgt:
"Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand."
2.4. De in het middel bedoelde beslissing van het Hof omtrent het verzoek van de raadsman een gedragsdeskundige rapportage over de medeverdachte aan het dossier toe te voegen, is niet een beslissing als bedoeld in art. 322, vierde lid, Sv, welk artikel ingevolge art. 415, eerste lid, Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is.
2.5. Dat brengt mee dat de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep voor zover dit is gericht tegen de desbetreffende door het Hof ter terechtzitting van 31 mei 2006 gegeven beslissing, nu de bestreden uitspraak niet is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op die terechtzitting. Het eerste middel moet daarom onbesproken blijven.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen de door het Hof ter terechtzitting van 31 mei 2006 gegeven beslissing;
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 26 mei 2009.