Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
4.Beslissing
15 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1948, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het hof van 5 februari 2015, waarin een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De advocaat van de verdachte, S.T. van Berge Henegouwen, had middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest waren gehecht.
De Hoge Raad beoordeelde de middelen en oordeelde dat het hof de verzoeken tot het horen van getuigen en tot voeging van stukken in het dossier ten onrechte had afgewezen. De klacht van de verdachte kon echter niet tot cassatie leiden, omdat het onderzoek ter terechtzitting op 11 december 2014 opnieuw was aangevangen. Dit betekende dat de afwijzende beslissingen van het hof, genomen voorafgaand aan het opnieuw aanvangen van het onderzoek, onbesproken moesten blijven.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, ook niet voor het overige, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep werd verworpen, en dit arrest werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.