ECLI:NL:HR:2011:BQ3026

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03066
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot onderzoek Passiebloem

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1971 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland', had een verzoek ingediend om de leider van het onderzoek Passiebloem als getuige te horen. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet was aangetoond. De verdediging stelde dat het verzoek onvoldoende onderbouwd was en dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat het verzoek niet kon worden ingewilligd. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het getuigenverzoek een beslissing was op basis van de artikelen 328 en 331, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, welke bepalingen ook in hoger beroep van toepassing zijn. Het Hof had de beslissing genomen in het kader van een nieuw onderzoek dat was aangevangen, waardoor de bestreden einduitspraak niet mede berustte op de afwijzing van het getuigenverzoek. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot zeven jaren en zeven maanden. De Hoge Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot de vermindering van de straf. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en de zaak werd behandeld in het kader van het strafrecht.

Uitspraak

29 april 2011
Strafkamer
nr. 09/03066
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 juli 2009, nummer 23/001812-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Groeneveld, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep voor zover dat is gericht tegen de door het Hof op de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2009 gegeven beslissing, tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de hoogte daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2009 ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd het verzoek de leider van het onderzoek Passiebloem als getuige te horen heeft afgewezen.
2.2.1. De raadsvrouwe van de verdachte heeft voorafgaand aan de nadere terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2009 bij fax van 26 maart 2009 gericht aan de Advocaat-Generaal bij het Hof het verzoek gedaan de leider van het onderzoek Passiebloem als getuige te horen. De raadsvrouwe heeft dit verzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2009 herhaald.
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2009 houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt in de zaak tegen de verdachte [verdachte 1] het navolgende mede.
Het hof beschikt over een appelschriftuur van de raadsvrouw van 16 april 2008, een schrijven van 26 maart 2009, houdende een opgave van de (nog bestaande) onderzoekswens van de verdediging, te weten het doen oproepen van de leider van het onderzoek Passiebloem, alsmede een schriftelijke reactie van de advocaat-generaal daarop van 6 april 2009.
De raadsvrouw bevestigt dat de andere bij appelschriftuur gedane verzoeken niet meer aan de orde zijn. De raadsvrouw licht haar onderzoekswens toe en doet in verband daarmee een verzoek aan de hand van haar pleitnotities die door haar aan het Hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
(...)
De voorzitter deelt als beslissingen van het hof en de gronden ervan het volgende mede.
(...)
in de zaak [verdachte 1]
- Het verzoek tot het doen oproepen van de leider van het onderzoek Passiebloem wordt afgewezen omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Gelet op de zich in het dossier bevindende processen-verbaal met betrekking tot de start van het onderzoek, een en ander zoals gememoreerd door de advocaat-generaal, is het verzoek onvoldoende onderbouwd."
2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2009 houdt het volgende in:
"Deze zaak wordt tegelijkertijd, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de verdachten (...).
In alle zaken wordt het onderzoek opnieuw aangevangen."
2.2.4. Het bestreden arrest houdt in dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 en 11 maart 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 11 en 18 juni 2009.
2.3. Art. 322, vierde lid, Sv, dat ingevolge art. 415, eerste lid, Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, luidt:
"Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand."
2.4. De afwijzende beslissing van het Hof op het verzoek van de verdediging de leider van het onderzoek Passiebloem als getuige te horen is een beslissing op de voet van de art. 328 en 331, eerste lid, Sv in verbinding met art. 315 Sv, welke bepalingen ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn. Daarop heeft art. 322, vierde lid, Sv geen betrekking. Nu het onderzoek ter terechtzitting van 11 juni 2009 opnieuw is aangevangen en de bestreden einduitspraak niet mede berust op de in het middel bedoelde beslissing, moet het middel onbesproken blijven.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 april 2011.