ECLI:NL:HR:2011:BQ3026
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot onderzoek Passiebloem
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1971 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland', had een verzoek ingediend om de leider van het onderzoek Passiebloem als getuige te horen. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet was aangetoond. De verdediging stelde dat het verzoek onvoldoende onderbouwd was en dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat het verzoek niet kon worden ingewilligd. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het getuigenverzoek een beslissing was op basis van de artikelen 328 en 331, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, welke bepalingen ook in hoger beroep van toepassing zijn. Het Hof had de beslissing genomen in het kader van een nieuw onderzoek dat was aangevangen, waardoor de bestreden einduitspraak niet mede berustte op de afwijzing van het getuigenverzoek. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot zeven jaren en zeven maanden. De Hoge Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot de vermindering van de straf. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en de zaak werd behandeld in het kader van het strafrecht.