Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
eerste middelklaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen van inbraak (feit 17) niet uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid en dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd is voorbij gegaan aan een hieromtrent uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging.
Feit 17: zaak 2.44 - [c-straat 1] te Den Haag
uit de bewijsmiddelen in de voorafgaande zaken blijkt dat [betrokkene 4] en [verdachte] (de verdachte, D.P.) regelmatige inzittenden zijn van de Opel Astra met het kenteken [kenteken 2]”. [3]
de buurt” te komen en dat zij “
willen beginnen”.
tweede middelklaagt over de beslissing van het hof tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 8] ter zake van het onder 17 bewezenverklaarde tot een bedrag van € 41.600,00.
2.44(feit 17 - [c-straat]) heeft de [betrokkene 8] een vordering bij de Rb ingediend van €195.528,45. De vordering werd in het vonnis (hoofdelijk) toegewezen voor een bedrag, te betalen aan de Staat, van €161.553,92. De wettelijke rente werd toegekend. Er werd een vervangende hechtenis uitgesproken van 89 dagen.
Productie 1)” [10]
Vordering tot schadevergoeding [betrokkene 8] (2.44)
“niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist”vaststaat dat een contant bedrag van € 1.600,00 in de kluis lag en dat dit geld is weggenomen, terwijl hetgeen hieromtrent ter terechtzitting is aangevoerd moeilijk anders kan worden verstaan dan als een gemotiveerde betwisting van die schadepost, aldus het middel. Daarnaast wordt ten aanzien van de toegewezen schadepost “
sieraden” geklaagd dat het hof – wederom in het licht van hetgeen hieromtrent ter terechtzitting is aangevoerd – ten onrechte, althans niet toereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de schadepost sieraden van de benadeelde partij naar maatstaven van billijkheid kan worden begroot op een bedrag van € 40.000,00. In het bijzonder wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat in beginsel als uitgangspunt kan gelden dat “
de vervangingswaarde van de gestolen sieraden vergoed dient te worden”, terwijl die waarde door de verdediging ter terechtzitting nu juist gemotiveerd is betwist.
ten onrechte” heeft toegewezen, hetgeen ik opvat als dat dit oordeel zou getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, faalt het. Uit hetgeen ik heb vooropgesteld, volgt immers dat de voor vergoeding in aanmerking komende schade van de benadeelde partij onder meer kan bestaan uit vermogensschade (ook wel: materiële schade). Vermogensschade bestaat – onder meer – uit geleden verlies, waaronder bijvoorbeeld zaakschade door diefstal. [16]
derde middelklaagt dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot een proceskostenveroordeling ten laste van de verdachte tot een bedrag van € 2.252,25, althans dat het hof – in aanmerking genomen dat het overgrote deel van de vordering niet-ontvankelijk is verklaard wegens een onevenredige belasting van het strafgeding – die beslissing onvoldoende, althans onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Proceskosten
https://www.rechtspraak.nl/Voor-advocaten-en-j uristen/Reglementen-procedures-en-formulieren/Civiel/Paginas/Liquidatietarief.aspx). Het hof zal voor het opstellen en indienen van de vordering 1 punt en voor het bijwonen van twee zittingen in de rechtbankfase 1,5 punt rekenen. Voor de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg volgt derhalve een vergoeding van € 4.267,50.
toegewezen.In zo’n geval geldt de hoofdregel die inhoudt dat de verwijzing van de verdachte in de kosten geen motivering behoeft. Voor zover het hof de hoogte van de proceskostenveroordeling desalniettemin heeft gemotiveerd, is deze ook niet onbegrijpelijk. Het hof heeft blijkens zijn motivering de proceskostenveroordeling lager vastgesteld dan was gevorderd, omdat de benadeelde partij dezelfde vordering tot schadevergoeding in verschillende strafzaken heeft ingediend. Het hof heeft de proceskosten daarom niet onbegrijpelijk verdeeld over de zaken waarin de vordering is toegewezen.
vierde middelklaagt dat het hof in de onderhavige zaak vervangende hechtenis heeft verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, waardoor het bestreden arrest in zoverre niet in stand kan blijven. Het middel slaagt om de redenen die uiteen zijn gezet in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914. De Hoge Raad kan bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
vijfde middelklaagt dat het hof heeft verzuimd de redenen op te geven die hebben geleid tot de verbeurdverklaring van het op 14 januari 2014 onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 8.860,-, althans dat het hof die beslissing ontoereikend, althans onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd.
kort” na de inbraken is aangetroffen. De verdachte is immers op 14 januari 2014 aangehouden en de laatste bewezenverklaarde inbraak vond plaats op 26 december 2013. Daarbij heeft het hof niet de voor een verbeurdverklaring vereiste koppeling gemaakt tussen een of meer van de bewezenverklaarde feiten en het aangetroffen geldbedrag. Tot slot had het hof met het oog op art. 33c Sr kunnen bepalen dat het geld verbeurd wordt verklaard, maar dat een vergoeding voor een gelijk bedrag als het conservatoir beslag wordt vastgesteld. Aldus zou het bedrag kunnen worden afgeroomd in het kader van een eventuele schadevergoedingsmaatregel en zou de verdachte niet dubbel worden gestraft, aldus het middel.
zesde middelklaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.