ECLI:NL:HR:2000:AA4262

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
111897
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Davids
  • J. Koster
  • M. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake mishandeling

Op 11 januari 2000 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 19 augustus 1998 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1933, die werd beschuldigd van mishandeling. Het Hof had in hoger beroep het vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 17 februari 1997 vernietigd en de verdachte strafbaar verklaard, maar geen straf of maatregel opgelegd. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van ƒ632,-, met de verplichting voor de verdachte om dit bedrag te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van hechtenis voor twaalf dagen indien niet betaald.

De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. T.P. Klaassen, advocaat te Helden. De benadeelde partij heeft ook een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen van de verdachte en de benadeelde partij beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep niet kon vermeerderen, ook niet met wettelijke rente, omdat deze niet op de juiste wijze was gevorderd in eerste aanleg.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, zonder dat er grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest is gewezen door vice-president A. Davids, samen met de raadsheren J. Koster en M. Balkema, en is uitgesproken op 11 januari 2000.

Uitspraak

11 januari 2000
Strafkamer
nr. 111897
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een bij verstek gewezen
arrest van het Gerechtshof te
's_Hertogenbosch van 19 augustus
1998 in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats]
op [geboortedatum] 1933, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een
vonnis van de Politierechter in de
Arondissementsrechtbank te Roermond van 17 februari
1997 - de verdachte ter zake van "mishandeling"
strafbaar verklaard, doch bepaald dat geen straf of
maatregel (de Hoge Raad leest: geen straf) zal worden
opgelegd. Voorts heeft het Hof de vordering van de
benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van ?632,-,
met afwijzing van het meer of anders gevorderde en
tevens aan de verdachte de verplichting opgelegd tot
betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
een bedrag van ƒ632,- te vervangen door hechtenis voor
de duur van twaalf dagen, een en ander op de wijze zoals
in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze
heeft mr T.P. Klaassen, advocaat te Helden, bij schriftuur
middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan
dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De benadeelde partij heeft bij schriftuur een middel van
cassatie voorgesteld.
De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan
deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de
Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft,
gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen
niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het
belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
4. Beoordeling van het door de benadeelde partij
voorgestelde middel
4.1. De Hoge Raad verstaat het middel aldus dat het
klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij niet ook voor wat betreft de wettelijke rente heeft toegewezen.
4.2. Bij de beoordeling van het middel moet het
volgende worden vooropgesteld. Ingevolge de artikelen 51a en 51b, Sv kan de benadeelde partij zich zowel voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg als op die terechtzitting in het strafproces voegen. In het eerste geval vindt die voeging plaats door opgave aan de officier van justitie van de vordering en de gronden waarop zij berust door middel van een
door de Minister van Justitie vastgesteld formulier;
in het tweede geval geschiedt die voeging op de wijze
als voorzien in art. 51b, tweede lid, Sv.
Ingevolge art. 421, eerste lid, Sv is de benadeelde
partij die zich in eerste aanleg niet overeenkomstig
de wettelijke regels, heeft gevoegd daartoe in hoger
beroep niet bevoegd. Het tweede lid van art. 421 Sv
houdt in dat, indien voeging in eerste aanleg heeft
plaatsgehad, deze van rechtswege voortduurt in hoger
beroep voorzover de vordering in eerste aanleg is
toegewezen. Voorzover de vordering in eerste aanleg
niet is toegewezen, kan de benadeelde partij zich
ingevolge art. 421, derde lid, Sv binnen de grenzen
van de vordering zoals gedaan in eerste aanleg, in
hoger beroep opnieuw voegen.
Een en ander brengt mee dat de benadeelde partij
haar vordering in hoger beroep niet kan vermeerderen, ook niet met de wettelijke rente.
4.3. Het zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken
bevindende voegingsformulier van de benadeelde partij houdt geen opgave in van de wettelijke rente. Ook uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg blijkt niet dat de benadeelde partij aldaar - alsnog - wettelijke rente heeft gevorderd.
In aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 4.2
is overwogen moet het er daarom voor worden gehouden
dat door de benadeelde partij niet op de door de wet
voorgeschreven wijze wettelijke rente is gevorderd,
zodat het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag
niet tot cassatie kan leiden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden,
terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt,
waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren
te worden vernietigd, moet het beroep worden
verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als
voorzitter, en de raadsheren Koster en Balkema, in bijzijn
van de waarnemend-griffier Smid-Verhage, en uitgesproken
op 11 januari 2000.