“1. De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
(…)
• het klaagschrift onder rk-nummer 19-008427 (hierna genoemd klaagschrift 1), dat ondertekend namens de Ambulancedienst tijdig is ingediend ter griffie van het op grond van artikel 98 Sv juncto artikel 552a Sv bevoegde gerecht;
(…)
• het klaagschrift onder rk-nummer 20-000129 (hierna genoemd klaagschrift 2), dat ondertekend namens [klager] is ingediend ter griffie van het op grond van artikel 98 Sv juncto artikel 552a Sv bevoegde gerecht;
• het klaagschrift onder rk-nummer 20-000130 (hierna genoemd klaagschrift 3), dat ondertekend namens Ambulancedienst is ingediend ter griffie van het op grond van artikel 98 Sv juncto artikel 552a Sv bevoegde gerecht;
(…)
2. De beslissing van 4 december 2019 van de rechter-commissaris
De rechter-commissaris heeft [klager] , centralist in opleiding, gehoord. De rechter-commissaris heeft zich hierna op het standpunt gesteld dat aan [klager] een geheimhoudingsplicht toekomt op grond van artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) en dat hij aldus geheimhouder is. [klager] heeft zich ook beroepen op zijn verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat er in casu zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Hij heeft in dat kader verwezen naar een tweetal uitspraken van de Hoge Raad. Uit de voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad is een aantal factoren te destilleren dat bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld in de afweging kan worden betrokken, zoals de omstandigheid dat sprake is van een ernstig delict en de omstandigheid dat de gegevens niet op een andere manier kunnen worden verkregen. [betrokkene 1] is een minderjarige verdachte in een onderzoek naar de doodslag/moord op een minderjarig meisje. Derhalve is sprake van een ernstig delict. Verder blijkt uit het proces-verbaal van de raadkamer van 25 oktober 2019 dat de raadsman van [betrokkene 1] heeft gesteld dat [betrokkene 1] niet meer alles weet wat er met de centralist is besproken. Volgens het Openbaar Ministerie is het belang van het verkrijgen van de bandopname erin gelegen dat de melding kort na het plegen van het feit is gedaan en derhalve informatie uit de melding te verkrijgen is over de intonatie van de melder en de inhoud van de melding. Naar het oordeel van de rechter-commissaris kan deze informatie niet op een andere wijze worden verkregen. De rechter-commissaris heeft kennis genomen van de bandopname met daarop de melding en heeft geconstateerd dat de inhoud ervan in overwegende mate ziet op melder [betrokkene 1] en slechts in beperkte mate op (de medische toestand van) het slachtoffer. De rechter-commissaris is, gelet hierop, van oordeel dat de omvang van de inbreuk op het medische beroepsgeheim van de centralist bij openbaarmaking van de bandopname van beperkte aard is. Ten slotte heeft de rechter-commissaris in zijn oordeel betrokken dat zowel de ouders van het slachtoffer als [betrokkene 1] en diens vader expliciet toestemming hebben gegeven voor het gebruik van de bandopname. Het voorgaande betekent dat de betreffende bandopname naar mening van de rechter-commissaris in handen van de officier van justitie kan worden gesteld.
3. Het standpunt van klagers
[klager] , zijnde de centralist die de 112-melding heeft afgehandeld, is geheimhouder en beroept zich op zijn verschoningsrecht. Er is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van dit medisch beroepsgeheim rechtvaardigen. De ernst van het gepleegde strafbare feit is op zichzelf onvoldoende. Ook de veronderstelde toestemming van de ouders van de patiënt is onvoldoende nu niet bekend is waarop deze toestemming is gestoeld. Niet bekend is in welke gemoedsrust, psychische dan wel gezondheidstoestand de ouders van de patiënt verkeerden ten tijde van die toestemming. Er is te weinig informatie voorhanden om te kunnen aannemen dat de patiënt bij leven zou hebben gewild dat de opgevraagde stukken verstrekt zouden moeten worden. Er is geen zwaarwegend belang, zoals een geschokte rechtsorde. Verder is het de vraag of de gewenste gegevens noodzakelijk zijn voor het strafrechtelijk onderzoek en indien dit het geval is, of deze niet op een andere, minder ingrijpende wijze kunnen worden verkregen zodat klager evenmin op die grond tot doorbreking van het beroepsgeheim komt. Ambulancedienst heeft zich bij dit standpunt aangesloten. Alles overwegend zijn klagers van mening dat de gevorderde meldkamergegevens onder het verschoningsrecht vallen van [klager] en zien zij in dit geval geen gronden die ervoor pleiten om dat verschoningsrecht op basis van het beroepsgeheim te doorbreken. Klagers verzoeken om gegrondverklaring van het klaagschrift en retournering van de cd-rom met de bandopname van het meldkamergesprek d.d. 19 augustus 2019 aan de Ambulancedienst zonder dat de officier van justitie daar kennis van neemt.
In de schriftelijke reactie van 23 maart 2020 hebben klagers in reactie op de beschikking van de rechter-commissaris van 4 december 2019 nog het navolgende aangevoerd. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij het verschoningsrecht doorbroken dient te worden nu er sprake is van een ernstige verdenking. Hierbij is sprake van een ‘a contrario’ redenering en de ernstige verdenking kan slechts summierlijk meewegen in de beoordeling en kan niet van doorslaggevende betekenis zijn. Immers, de aard van de gesprekken met een meldkamercentralist van de ambulance zijn in de regel vertrouwelijk en ernstig van aard. Alleen in levensbedreigende situaties wordt de meldkamer gebeld. Een gesprek dat over een lichtere verdenking gaat, leidt niet sneller tot het mogen doorbreken van het verschoningsrecht.
Dat de informatie op de bandopname cruciaal zou zijn en de Staat de verplichting heeft tot het doen van onderzoek, zoals door de rechter-commissaris is geoordeeld, wordt door klagers niet gevolgd. Onvoldoende is onderbouwd waarom de bandopname cruciaal zou zijn. De officier van justitie heeft niet aangetoond of er al voldoende bewijs voorhanden is en wat de bandopname aan bewijswaarde zou kunnen vormen. Bij gebreke van deze onderbouwing wordt niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter-commissaris heeft betoogd dat er sprake is van een geringe inbreuk op het verschoningsrecht nu de geluidsopname slechts beperkt gaat over het incident en het slachtoffer. Dit doet echter niets af aan de toetsing die er dient plaats te vinden of er wel of geen doorbreking van het beroepsgeheim en het daarmee samenhangende verschoningsrecht moet plaatsvinden vanwege zeer uitzonderlijke omstandigheden. Ten aanzien van de veronderstelde toestemming stellen klagers zich op het standpunt dat niet duidelijk is of de patiënt bij leven deze toestemming zou hebben gegeven. Tot slot heeft [klager] meegedeeld in te kunnen stemmen met de verstrekking van de stukken van de opname die betrekking hebben op [betrokkene 1] .
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in haar reactie van 26 maart 2020 op het standpunt gesteld dat in casu sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Klagers miskennen dat het om een ernstige verdenking gaat, nu de verdenking is dat sprake is van moord op een vijftienjarig meisje. Dit is een zeer ernstig feit. De officier van justitie is van mening dat zij voldoende heeft onderbouwd wat het belang is bij kennisnemen van de bandopname van de 112-melding. Immers, [betrokkene 1] en het overleden slachtoffer zijn de enige twee personen die in de woning zijn geweest voorafgaand aan en tijdens het strafbare feit, waarbij het slachtoffer met 35 messteken om het leven is gebracht. Er zijn dus geen getuigen en [betrokkene 1] is de enige die kan verklaren wat er die dag is gebeurd. Nu [betrokkene 1] verdachte is en niet gehouden is de waarheid te verklaren, zich niet meer alles van deze dag kan c.q. zegt te kunnen herinneren, maar wel kort na het feit heeft gesproken met [klager] , is het van groot belang om te weten wat hij precies heeft verteld en met welke intonatie. Verklaringen die kort na het feit zijn afgelegd, hebben doorgaans immers de meeste details. En juist de details, hoe klein ook, kunnen cruciale aanwijzingen geven over de (on)juistheid van de door [betrokkene 1] afgelegde verklaring.
Daarbij komt dat de rechter-commissaris heeft gesteld dat slechts sprake is van een beperkte inbreuk op het beroepsgeheim nu een deel van de geluidsopname ziet op de melder.
Ten aanzien van de toestemming om de bandopname te beluisteren, is de officier van justitie van mening dat - voor zover dit standpunt van klagers relevant is niet valt in te zien waarom de patiënt bij leven geen toestemming zou hebben gegeven.
(…)
6. De beoordeling
Algemeen:
Het klaagschrift van klager(s) richt zich - kortgezegd - tegen de verstrekking door Ambulancedienst aan het Openbaar Ministerie van de bandopname van een melding bij 112 in de zaak tegen [betrokkene 1] .
(…)
Ten aanzien van klaagschrift 2
(…)
Overweging vooraf
De rechtbank heeft begrip voor de lastige situatie waarin [klager] zich bevindt. De rechtbank kan zich voorstellen dat de melding een grote impact op hem heeft (gehad). Als vervolgens ook nog de bandopname wordt opgevraagd van de melding, dan komt er naast de emotie rondom de melding nog een ingewikkeld vraagstuk bij. Een vraagstuk waarmee zelfs meer ervaren collega’s wellicht niet geconfronteerd zijn. Hierbij komt wellicht ook de vrees voor een eventuele tuchtrechtelijke procedure indien de centralist nog tijdens zijn opleiding de ‘verkeerde’ keuze maakt. De rechtbank begrijpt dan ook dat voor [klager] veel belangen en wellicht ook emoties een rol spelen bij het maken van de keuze om zich in deze zaak te beroepen op zijn verschoningsrecht.
Wettelijk kader:
Ingevolge artikel 98, eerste lid, Sv, mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt niet in beslag worden genomen. Wel mogen zonder toestemming van de verschoningsgerechtigde brieven of geschriften in beslag worden genomen die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend (zogenaamde corpora et instrumenta delicti), omdat dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan die persoon toekomende bevoegdheid tot verschoning.
De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer de verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Ten slotte kan - onder zeer uitzonderlijke omstandigheden - het belang van de waarheidsvinding een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De enkele omstandigheid dat een verschoningsgerechtigde als verdachte wordt aangemerkt, is niet toereikend om zijn verschoningsrecht te doorbreken. Wel kan dat het geval zijn wanneer de verschoningsgerechtigde wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een advocaat met bepaalde cliënten.
Bij de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, spelen de aard en de ernst van de feiten waarop de verdenking betrekking heeft, een belangrijke rol.
In een dergelijk geval dienen het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden te wijken voor het belang van strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht onevenredig worden getroffen.
Bevoegdheid tot verschoning
Met de rechter-commissaris stelt de rechtbank vast dat [klager] een verpleegkundige is aan wie een geheimhoudingsplicht toekomt op grond van artikel 88 Wet BIG. [klager] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 19 augustus 2019 in zijn hoedanigheid als centralist in opleiding een gesprek heeft gevoerd met [betrokkene 1] . De rechtbank is van oordeel dat [klager] ten aanzien van dit gesprek als geheimhouder dient te worden aangemerkt aan wie een beroep op het verschoningsrecht toekomt. [klager] heeft ook een beroep op dit verschoningsrecht gedaan.
Zeer uitzonderlijke omstandigheden:
De rechtbank stelt vast dat [betrokkene 1] wordt verdacht van de doodslag dan wel moord op een minderjarig meisje. Dit betreft een zeer ernstig feit waardoor - zo is in het kader van de beoordeling van de voorlopige hechtenis geoordeeld - de samenleving is geschokt. Daarbij weegt mee dat [betrokkene 1] zelf ook minderjarig is.
De officier van justitie heeft de bandopname van het gesprek tussen [betrokkene 1] en centralist [klager] opgevraagd. De ouders van het minderjarige slachtoffer, [betrokkene 1] en de vader van [betrokkene 1] hebben hiervoor allen expliciet toestemming gegeven. Vanuit hen bestaat de dringende wens de bandopname van het gesprek te gebruiken in het strafproces. Namens klager is betoogd dat niet is gebleken of het slachtoffer bij leven toestemming zou hebben gegeven voor het verstrekken van de bandopname. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van deze wetenschap niet aan de openbaarmaking van de bandopname in de weg staat. Deze toestemming zal immers door de aard van de zaak nooit meer verkregen kunnen worden en het ontbreken van de toestemming is dan ook onherstelbaar. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de specifieke omstandigheden in onderhavige zaak de toestemming van de ouders van het slachtoffer, de toestemming van het slachtoffer kan vervangen. Gelet hierop en nu al het mogelijke is gedaan om toestemming te verkrijgen voor het verstrekken van de bandopname, is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van de toestemming van het slachtoffer niet aan de eventuele verstrekking van de bandopname in de weg staat.
De bandopname bevat een gesprek dat direct na de verweten feiten is gevoerd. De informatie over de inhoud van dit gesprek is niet genoegzaam op enige andere manier te achterhalen. Immers is door de raadsman van [betrokkene 1] op 25 oktober 2019 toegelicht dat [betrokkene 1] zich niet alles van het gesprek met centralist [klager] kan herinneren. Er zijn ook geen getuigen die zouden kunnen verklaren over deze periode zeer kort na het overlijden van het slachtoffer. Hierdoor is het niet mogelijk de exacte inhoud van het gesprek en de gemoedstoestand waarin [betrokkene 1] verkeerde op een andere manier vast te stellen dan door het beluisteren van de bandopname. De enkele stelling van klager dat er vast andere bewijsmiddelen moeten zijn, is niet onderbouwd en doet niets af aan het belang van de bandopname en is bovendien deels incorrect. Er is aangeboden een schriftelijke weergave van het gesprek te verstrekken. Deze weergave bevat echter geen informatie over intonatie en omgevingsgeluiden, terwijl ook die informatie van belang kan zijn voor het onderzoek. Voorts heeft [klager] ingestemd met de verstrekking van delen van de bandopname voor zover de bandopname ziet op [betrokkene 1] zelf. De rechtbank is echter van oordeel dat het verstrekken van delen van de bandopname een onvolledig beeld zal geven van de eerste minuten direct na de verweten feiten. Zij acht kennisnemen van de gehele bandopname van belang voor de beoordeling van de strafzaak.
De rechter-commissaris heeft na het beluisteren van de bandopname vastgesteld dat de inbreuk op het medisch beroepsgeheim van de centralist minimaal zal zijn. De rechtbank volgt de rechter-commissaris in dit oordeel.
De rechtbank komt de volgende slotsom. Er is sprake van een verdenking van een zeer ernstig feit waardoor de samenleving is geschokt. Het slachtoffer was minderjarig en ook [betrokkene 1] is minderjarig. Het is van groot belang dat het onderzoek zo volledig mogelijk uitgevoerd wordt. De bandopname bevat informatie over de situatie direct na de verweten gedragingen. Dit betreft (wellicht cruciale) informatie die niet op een andere manier verkregen kan worden. De inbreuk op het medisch beroepsgeheim is minimaal. Bovendien is - waar mogelijk - door alle betrokkenen toestemming gegeven voor de verstrekking van de bandopname. In jurisprudentie is bepaald dat ieder van deze omstandigheden op zichzelf onvoldoende is voor het aannemen van zeer uitzonderlijke omstandigheden, maar alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien en gewogen is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Het voorgaande betekent dat de betreffende bandopname in handen van de officier van justitie kan worden gesteld zodra onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden.
7. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart klaagschrift 2 met rk-nummer 20-000129 ongegrond;
- bepaalt dat de bandopname in handen van de officier van justitie kan worden gesteld zodra de onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden;
- houdt de behandeling van klaagschrift 3 met rk-nummer 20-000130 aan voor onbepaalde tijd en bepaalt dat het klaagschrift gelijktijdig met klaagschrift 1 met rk-nummer 19-008427 op een raadkamerzitting wordt gepland nadat er een onherroepelijke beslissing is gekomen op klaagschrift 2 met rk-nummer 20-000129.”