De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Art. 218 Sv luidt:
“Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.”
- Art. 41, eerste, tweede en vierde lid, Penitentiaire beginselenwet luidt:
“1. De gedetineerde heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven.
2. De directeur draagt zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden, beschikbaar is.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van de beschikbaarheid van de geestelijke verzorging. Deze regels hebben betrekking op de verlening van geestelijke verzorging door of vanwege verschillende richtingen van godsdienst of levensovertuiging, op de organisatie en de bekostiging van de geestelijke verzorging en op de indienstneming van geestelijke verzorgers bij een inrichting.”
- Art. 24 Penitentiaire maatregel luidt:
“Aan een inrichting zijn geestelijke verzorgers van verschillende godsdiensten of levensovertuigingen verbonden, doch in elk geval geestelijke verzorgers van protestantse en rooms-katholieke gezindte en geestelijke verzorgers behorend tot het humanistisch verbond.”
- Art. 27, eerste lid, Penitentiaire maatregel luidt:
“Een geestelijke verzorger van een andere dan de in artikel 24 genoemde gezindte of levensovertuiging kan door de directeur aan een inrichting worden verbonden anders dan bij wijze van een indienstneming. De directeur neemt deze beslissing niet dan na overleg met de reeds aan de inrichting verbonden geestelijke verzorgers.”
- Art. 1 Regeling functie-eisen en vergoeding geestelijk verzorgers overige stromingen luidt:
“In deze regeling wordt verstaan onder:
a. geestelijk verzorger:
een geestelijk verzorger van een overige stroming, te weten: de islamitische, hindoeïstische of boeddhistische gezindte; (...)”
- Art. 3, tweede en vijfde lid, Regeling functie-eisen en vergoeding geestelijk verzorgers overige stromingen luidt:
“2. Een geestelijk verzorger kan slechts anders dan bij wijze van ambtelijke aanstelling aan de inrichting worden verbonden indien hij:
(...)
b. in het bezit is van een Nederlandse universitaire titel in de theologie dan wel met goed gevolg een afsluitend examen heeft afgelegd op het terrein van de theologie binnen het Nederlands hoger beroepsonderwijs;
(...)
5. Voor de Boeddhistische gezindte kan, indien geen diploma van de desbetreffende gezindte kan worden overgelegd, de geestelijk verzorger worden voorgedragen door de Boeddhistische Unie Nederland als overkoepelend orgaan van zijn gezindte of levensovertuiging.”