ECLI:NL:HR:2020:1008

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
20/00613
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vordering tot verstrekking van gevoelige gegevens door het openbaar ministerie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het openbaar ministerie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 november 2019. Het betreft een klaagschrift ingediend door een verpleegkundige, die werkzaam is als centralist op de meldkamer, en haar werkgever, de geneeskundige meldkamer. Het klaagschrift is gericht tegen de vordering van de officier van justitie tot verstrekking van gevoelige gegevens, specifiek een meldkamergesprek, op basis van artikel 126nf van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzoek volgde nadat het alarmnummer van de meldkamer was gebeld in verband met het aantreffen van een bejaarde vrouw die was overleden. Naar aanleiding van nader onderzoek is er een vermoeden van een misdrijf gerezen, wat aanleiding gaf tot de vordering van de officier van justitie.

De Hoge Raad heeft in deze beschikking de verschoningsrechten van de verpleegkundige en de geneeskundige meldkamer beoordeeld, zoals vastgelegd in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelt dat er verzuim is in het onderzoek in raadkamer, omdat er niet is gewacht op nadere informatie die door het openbaar ministerie zou worden aangeleverd. Tevens wordt de vraag behandeld of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die het verschoningsrecht zouden kunnen doorbreken. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen, aangezien het niet nodig is om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, en deze beschikking is gegeven op 2 juni 2020, door de vice-president en de raadsheren in bijzijn van de waarnemend griffier.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00613 Bv
Datum2 juni 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 november 2019, nummers RK 19/3075 en RK 19/3184, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster 1],
en
[klaagster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats].

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juni 2020.