“De verdediging heeft op de gronden als nader in haar pleitnota verwoord (primair) integrale vrijspraak bepleit. Deze gronden komen - zeer kort samengevat - op het volgende neer.
(…)
Verdachte is niet betrokken is geweest bij de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Medeverdachte [betrokkene 1] heeft gelogen over de rol van verdachte hierbij. De verklaringen van [betrokkene 1] zijn niet betrouwbaar. Hij heeft inconsistent en tegenstrijdig verklaard. In detentie heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij de moord op [slachtoffer] alleen heeft gepleegd. Twee geestelijk verzorgers uit de penitentiaire inrichting waar hij gedetineerd zat, die zouden kunnen verklaren over wat [betrokkene 1] in hun bijzijn heeft verteld, zijn als getuigen in hoger beroep opgeroepen, maar hebben geweigerd een verklaring af te leggen. De verdediging is daarom ten aanzien van deze twee getuigen een adequate en effectieve ondervragingsmogelijkheid ontnomen. (…)
Het hof overweegt hieromtrent - voor een deel overeenkomstig de rechtbank - het volgende.
(…)
De geloofwaardigheid van de verklaringen van [betrokkene 1]
De verdediging heeft aangevoerd dat de door [betrokkene 1] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn, daarom als kennelijk leugenachtig bestempeld dienen te worden en om die reden niet tot het bewijs kunnen dienen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zijn verklaringen onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, zijn verklaringen wisselend zijn en innerlijke tegenstrijdigheden bevatten en zijn verklaringen onwaar en soms zelfs fysiek onmogelijk zijn.
Het hof overweegt hieromtrent grotendeels overeenkomstig de rechtbank het volgende.
Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat [betrokkene 1] vlak na het gebeuren over daderwetenschap beschikte. Zo heeft hij aan [betrokkene 5] verteld dat hij heeft gehoord dat het slachtoffer op gruwelijke wijze om het leven is gekomen. Het slachtoffer zou 28 messteken hebben gekregen, hem zou een oor zijn afgesneden en er zou met een voorwerp op zijn hoofd zijn geslagen. [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zouden dit verhaal op 24 oktober 2012 of 25 oktober 2012 van [betrokkene 1] hebben gehoord. [betrokkene 7] heeft verklaard dat hij op 26 oktober 2012 van [betrokkene 1] heeft gehoord dat hij die dag bij de politie is geweest. De politie zou hem foto's van het slachtoffer hebben laten zien. [betrokkene 1] wist te vertellen dat het slachtoffer 28 messteken had en dat zijn ogen helemaal dicht gestompt waren. Het hof merkt op dat uit het dossier blijkt dat [betrokkene 1] op 26 oktober 2012 nog niet was aangehouden en ook nog niet met de politie had gesproken over onderhavige zaak en dat hij dus geen foto's van het incident gezien kan hebben. Hiernaast heeft [betrokkene 8] verklaard dat [betrokkene 1] haar heeft verteld dat hij bij de politie foto's heeft gezien van het slachtoffer. De man had 28 messteken opgelopen, het hoofd van de man was opgezwollen en er was een oor afgesneden.
Uit Whatsapp-berichten tussen [betrokkene 9] en [betrokkene 10] van 24 oktober 2012 blijkt dat [betrokkene 1] tegen [betrokkene 10] heeft gezegd dat er veel bloed en tanden lagen. [betrokkene 1] heeft deze kennis, zo vlak na het gebeuren, op geen enkele andere wijze kunnen verkrijgen dan er zelf bij aanwezig te zijn geweest. [betrokkene 1] heeft hierover zelf verklaard dat het zou kunnen dat hij zijn kennis van het voorval met anderen heeft gedeeld.
[betrokkene 1] heeft gedurende het opsporingsonderzoek meerdere verklaringen afgelegd. Vanaf zijn verhoor bij de politie op 9 november 2012 heeft hij een in grote lijnen dezelfde en voor verdachte belastende verklaring afgelegd in die zin dat verdachte de initiator was en ook de geweldshandelingen heeft gepleegd. Deze verklaringen zijn in de kern consistent en gedetailleerd en stemmen bovendien op essentiële onderdelen overeen met de inhoud van het hierna te bespreken technisch onderzoek (waaronder het Interdisciplinair rapport (epicrise) van het NFI) en andere zich in het dossier bevindende en hierna nader te noemen bewijsmiddelen (waaronder ook verklaringen van verdachte zelf).
[betrokkene 1] is ter terechtzitting van de rechtbank van 23 maart 2015 in de zaak van verdachte als getuige gehoord. Bij die gelegenheid heeft [betrokkene 1] een aantal vragen beantwoord en voor het overige gebruik gemaakt van zijn verschoningsrecht. Ter terechtzitting van de rechtbank van 16 april 2015 heeft [betrokkene 1] een verklaring afgelegd in zijn eigen zaak, welke verklaring op verzoek van de raadsman van verdachte ook in diens zaak is gevoegd.
[betrokkene 1] is vanaf 9 november 2012 op geen enkel moment teruggekomen op zijn voor verdachte belastende verklaring, ook niet ter terechtzitting van het hof op 16 november 2018.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan worden vastgesteld dat [betrokkene 1] met betrekking tot de nacht van 22 op 23 oktober 2012 geen reëel tijdsbesef heeft en dat hij niet kan aangeven wanneer de door hem beschreven handelingen precies — dus met tijdstippen erbij — hebben plaatsgevonden. De verklaring die hij daarvoor heeft gegeven, te weten het vele cocaïnegebruik die avond en nacht, acht het hof plausibel. Dit maakt zijn verklaringen niet meteen onbetrouwbaar aangezien, zoals hiervoor is opgemerkt, de door hem beschreven gebeurtenissen op diverse onderdelen worden ondersteund door ander, waaronder objectief verifieerbaar bewijsmateriaal.
[betrokkene 1] heeft op enkele punten een wisselende verklaring afgelegd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat die wisselingen niet zodanig zijn dat de verklaringen die hij op en na 9 november 2012 heeft afgelegd als onbetrouwbaar aangemerkt moeten worden. Deze wisselingen kunnen ook verklaard worden door de hoeveelheid cocaïne die [betrokkene 1] in de nacht van 22 op 23 oktober 2012 tot zich zegt te hebben genomen. Dat [betrokkene 1] ter terechtzitting van de rechtbank op 23 maart 2015 en 16 april 2015 en ter terechtzitting van het hof op 16 november 2018 niet op alle punten tot in detail hetzelfde heeft verklaard als bij de politie is voorts niet onbegrijpelijk gelet op het tijdsverloop en doet aan de kern van zijn verklaring niets af.
Het hof komt daarom met de rechtbank tot de slotsom dat, nu de genoemde verklaringen van [betrokkene 1] steun vinden in objectieve, verifieerbare bewijsmiddelen, die verklaringen voldoende geloofwaardig en betrouwbaar zijn om deze te bezigen voor het bewijs.
In hoger beroep heeft de verdediging nog aangevoerd dat [betrokkene 1] , nadat hij zelf onherroepelijk door de rechtbank was veroordeeld voor zijn rol bij de onderhavige feiten, tijdens zijn detentie in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht aan medegedetineerden en twee geestelijk verzorgers die in die inrichting werkzaam waren, heeft verteld dat hij – [betrokkene 1] – de moord alleen heeft gepleegd. De verdediging heeft in dit kader gewezen op de in hoger beroep ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] d.d. 30 juni 2016, [betrokkene 3] d.d. 3 mei 2018 en [betrokkene 4] d.d. 18 mei 2018.
Het hof stelt echter vast dat uit deze getuigenverklaringen niet blijkt dat [betrokkene 1] in de penitentiaire inrichting heeft verteld dat hij de moord op [slachtoffer] alleen heeft gepleegd of dat verdachte er in elk geval niet bij betrokken was en daarom ten onrechte is veroordeeld. De verhalen die [betrokkene 1] volgens die getuigen tijdens zijn detentie zou hebben verteld over de feiten waarvoor hij vastzit, zijn voorts wisselend en weinig concreet. Bovendien komen zij niet overeen met het hierna te bespreken andere, objectieve bewijsmateriaal. Het hof gaat daarom aan die getuigenverklaringen voorbij.
Het hof verwerpt bijgevolg het verweer.
(…)
Bewijsoverwegingen ter zake van de verklaringen van verdachte
Verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat hij zich niets kon herinneren van de nacht van 22 op 23 oktober 2012 met uitzondering dat hij aan het eind van de nacht een lift heeft gekregen van een persoon die hij zich niet kan herinneren en dat hij vervolgens door de politie is aangehouden op de brug bij de [d-straat] te Axel op het moment dat hij uit de personenauto stapte. Pas vanaf zijn verhoor op 29 november 2012 is hij, na confrontatie met de verklaring van [betrokkene 1] , gaan verklaren over hetgeen hij in de nacht van 22 op 23 oktober heeft gedaan. Vervolgens heeft hij zijn verklaring op onderdelen, na confrontatie met onderzoeksresultaten, aangepast of uitgebreid. Uiteindelijk kwam hij met een versie waarbij hij, ook ter terechtzitting van de rechtbank op 16 april 2015 en ter terechtzitting in hoger beroep op 16 november 2018 en 14 januari 2019, in grote lijnen is gebleven. Deze verklaring houdt – zakelijk weergegeven – in dat in dat [betrokkene 1] hem die avond belde, dat hij hem daarna in het kleine park heeft ontmoet, dat zij samen richting zijn moeder zijn gelopen en dat hij daar de fiets van [betrokkene 1] in de tuin heeft gezet, dat zij op een bankje in het grote park een pijpje cocaïne hebben gerookt, hij naar zijn moeder is gegaan om de fiets van [betrokkene 1] op te halen en dat hij vervolgens tegen middernacht naar [betrokkene 6] is gefietst om nieuwe cocaïne te halen. Hij heeft dit op zijn gemak gedaan en is een tijd bij [betrokkene 6] gebleven. Toen hij na anderhalf à twee uur terug ging naar het grote park, trof hij [betrokkene 1] daar niet meer aan. Hij heeft de fiets van [betrokkene 1] in de tuin bij zijn moeder gezet en is op zijn eigen fiets gaan rondrijden. Uiteindelijk trof hij [betrokkene 1] zittend in een auto aan. Hij heeft zijn fiets bij de brug aan de [d-straat] gezet en vervolgens is hij ingestapt bij [betrokkene 1] . Zij zijn samen gaan rijden, onder andere naar België.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de ten laste gelegde feiten niet kan hebben gepleegd, nu uit de verklaring van [betrokkene 1] volgt dat de feiten in een zeer kort tijdsbestek moeten zijn gepleegd. Verdachte zou in een tijdsbestek van slechts vijftien minuten van zijn moeder naar het grote park zijn gegaan, daar weggefietst zijn en weer teruggekeerd zijn, [slachtoffer] hebben mishandeld, hem naar zijn auto hebben gesleept, met hem zijn gaan rondrijden, op twee plaatsen zijn gestopt om hem te mishandelen en uiteindelijk te vermoorden. Vervolgens zag verdachte kans om om 00.00 uur op de verjaardag van [betrokkene 6] te zijn. Dat verdachte in het park is geweest, is bovendien onwaarschijnlijk gelet op de verklaring van de moeder van verdachte dat hij op 22 oktober 2012 van ongeveer 22.00 uur tot ongeveer 24.00 uur bij haar is geweest, hetgeen wordt bevestigd door de broer van verdachte, die verklaart dat hij daar anderhalf uur is geweest. [betrokkene 8] verklaart dat verdachte van 23.45 uur tot in ieder geval 00.30 uur bij [betrokkene 6] is geweest.
Het hof overweegt hieromtrent met de rechtbank het volgende. Het hof kent geen waarde toe aan de verklaringen van de moeder van verdachte, nu zij wisselend heeft verklaard en haar verklaringen op belangrijke punten worden ontkracht door andere (objectieve) bewijsmiddelen. Zo heeft zij bij de politie verklaard dat verdachte op 22 oktober 2012 omstreeks 21.30/22.00 uur bij haar is geweest en om 00.00 uur weer is weggegaan. In dit geval zou verdachte zo'n twee à tweeëneenhalf uur bij zijn moeder zijn geweest.
Deze verklaring strookt niet met de verklaring van getuige [betrokkene 11] , die omstreeks 23.45 uur zowel [betrokkene 1] als een andere persoon op een bankje in het park heeft zien zitten. Zoals hierboven uiteen is gezet, heeft verdachte bevestigd dat hij – terwijl hij die avond naast [betrokkene 1] op een bankje zat – tegen een persoon 'mooi weer' heeft gezegd, hetgeen strookt met de verklaring van [betrokkene 11] . Gezien de samenhang in de verklaringen gaat het hof ervan uit dat het om verdachte ging. De verklaring van de moeder van verdachte strookt ook niet met de verklaring van verdachte zelf, die niet alleen de verklaring van getuige [betrokkene 11] heeft bevestigd, maar ter zitting van de rechtbank van 16 april 2015 ook heeft verklaard dat hij nog bij een kennis is geweest alwaar hij zijn Brunotti-jas aan de kapstok zou hebben gehangen.
Voorts zou verdachte, nadat hij bij zijn moeder is weggegaan, op de fiets naar [betrokkene 6] zijn geweest. [betrokkene 8] heeft daarover verklaard dat zij verdachte omstreeks 00.00 uur bij [betrokkene 6] heeft gezien. Hij zou om 00.15/00.30 uur weer weg zijn gegaan. Ook aan de verklaring van [betrokkene 8] , en met name haar tijdsbesef, hecht het hof geen waarde. In dezelfde verklaring geeft zij immers aan dat [betrokkene 1] die avond tussen 22.00/23.00 uur bij haar woning weg is gegaan, terwijl uit onder andere de hiervoor genoemde verklaring van [betrokkene 12] en telefoongegevens blijkt dat [betrokkene 1] al omstreeks 20.30 uur bij [betrokkene 13] was. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij ongeveer anderhalf uur is weggebleven, terwijl getuige [betrokkene 14] heeft aangegeven dat zij omstreeks 00.20 uur een man op een fiets heeft gezien in het park en verdachte heeft bevestigd dat hij dit geweest zou kunnen zijn.
Op grond van het bovenstaande acht het hof het niet aannemelijk dat verdachte tot 00.00 uur bij zijn moeder is gebleven en vervolgens zo'n anderhalf uur bij [betrokkene 6] is geweest, zodat hij geen sluitend alibi heeft.”