Conclusie
1.Feiten
“Acquisitie Virtu door Equinix/IXEurope - next steps”gedateerd 21 juli 2007, gevoegd bij een e-mail van diezelfde datum van [betrokkene 1] aan [eiser 4] en [eiser 3] , luidt onder meer als volgt: [9]
(‘the usual and prudent way’)heeft gevoerd en dat er sindsdien geen materiële negatieve verandering is opgetreden in het vermogen, de wijze van opereren of de winstgevendheid van Virtu en dat zich ook geen omstandigheden hebben voorgedaan die een dergelijke verandering aannemelijk maken (art. 3.7); [23]
(‘in good faith’)is opgesteld op basis van alle voor hen beschikbare informatie
(‘on the basis of all relevant information available to the Managers’), (art. 9.9); [24]
(‘bases on assumptions wich the Managers honestly believe to be fair and reasonable’)(art. 9.10); [25]
eerste deelvan de earn-out, te weten de uitkering van 20.000 aandelen Equinix, is afhankelijk van het totale resultaat van de vestigingen Enschede, Zwolle en Amsterdam. [29] Dit wordt uitbetaald als deze vestigingen in de jaren 2008 t/m 2010 gezamenlijk de afgesproken winst (EBITDA) [30] en omzet behalen en de investeringen (CAPEX) [31] niet boven een bepaald bedrag komen.
tweede deelvan de earn-out betreft de betaling van € 500.000,-. Daaraan zijn drie cumulatieve voorwaarden gesteld: [32]
derde deelvan de earn-out bestaat uit de betaling van € 1.000.000,-, die plaatsvindt als door de regionale vestigingen enerzijds en de vestiging te Amsterdam anderzijds over de jaren 2009 en 2010 telkens ieder een bepaalde omzet en EBITDA wordt behaald. [33]
2.Procesverloop
“the relevant Claim(s) has or have been withdrawn by Purchaser”als bedoeld in artikel 5.5 en 5.6 van de escrow agreement, alsmede dat (primair) voor recht wordt verklaard dat de voorwaarden van artikel 3.1, 4.1, 4.2 en 5.1 van de earn-outregeling gelden als vervuld, en dat Equinix wordt veroordeeld om aan Rooq en Slashme ieder € 750.000,- te betalen, te vermeerderen met rente, en aan ieder van hen 10.000 aandelen Equinix te leveren (of de daarmee overeenkomende waarde te betalen), met aanvullende schadevergoeding indien de koers van het aandeel lager is dan de koers op 4 oktober 2013. Subsidiair heeft zij gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Equinix haar inspanningsverplichting op grond van de earn-outregeling heeft geschonden, alsmede de betaling van schadevergoeding. Meer subsidiair heeft zij gevorderd de koopovereenkomst aan te passen op de voet van art. 6:230 lid 2 BW. Nog meer subsidiair heeft Rooq c.s. nakoming gevorderd van art. 2.4 en 2.6 van de earn-outregeling, steeds met veroordeling van Equinix in de proceskosten.
dat ‘the relevant Claim(s) has or have been withdrawn by Purchaser’als bedoeld in de art. 5.5 en 5.6 van de Escrow Agreement;
Het hof heeft de proceskosten van de procedure in reconventie in eerste instantie en van het hoger beroep gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Ten slotte heeft het hof Rooq c.s. veroordeeld om hetgeen Equinix ingevolge de bestreden vonnissen meer heeft voldaan dan zij ingevolge het arrest verschuldigd is, ongedaan te maken, met veroordeling van Rooq c.s. tot betaling van de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag.
Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.Bespreking van het principale cassatiemiddel
eerste onderdeel, dat bestaat uit
vier subonderdelen, heeft betrekking op de door Rooq c.s. subsidiair gevorderde wijziging van de koopovereenkomst op de voet van art. 6:230 BW. Aan deze wijziging hebben zij het volgende ten grondslag gelegd. Equinix heeft tijdens de onderhandelingen over de koopovereenkomst bij Rooq c.s. de verwachting gewekt dat zij potentiële klanten (‘leads’) voor de vestiging Amsterdam in de ‘pijplijn’ had, waardoor minimaal 1000 m2 van het vloeroppervlak binnen 9 maanden na de opening van de vestiging gevuld zou zijn. De in Businessplan II geprognotiseerde resultaten waren mede gebaseerd op de door Equinix aan te leveren leads, goed voor 70% van de omzet. Vanwege die verwachting heeft Rooq c.s. ingestemd met de ten behoeve van de earn-out voor de vestiging in Amsterdam gestelde targets. Zonder deze pijplijn was het volgens Rooq c.s. vrijwel onmogelijk om die targets te halen. Kort na de overname bleek de pijplijn echter te ontbreken, althans veel beperkter te zijn dan verwacht. Rooq c.s. stelt daarom te hebben gedwaald ten aanzien van de pijplijn, dat deze dwaling te wijten is aan de inlichtingen van Equinix en dat zij de overeenkomst niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten, indien zij had geweten wat de omvang van de pijplijn daadwerkelijk was (art. 6:228 lid 1, onder a, BW). Tevens stelt zij dat Equinix voor het sluiten van de overeenkomst al geweten moet hebben dat de pijplijn van een te geringe kwaliteit en omvang was om de targets in de earn-out te rechtvaardigen. Equinix had Rooq c.s. daarover behoren in te lichten (art. 6:228 lid 1, onder b, BW). [62]
eerste subonderdeelwordt aangevoerd dat het hof in rov. 4.44 en 4.45 een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de stellingen van Rooq c.s. Rooq c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat zij heeft gedwaald ten aanzien van
het bestaanvan een ‘pijplijn. Zij heeft
nietgesteld dat zij heeft gedwaald
over de met de pijplijn te genereren omzet. [63] Dat Equinix de stellingen van Rooq c.s. ook zo heeft begrepen, blijkt uit haar verweer in de conclusie van dupliek in reconventie. [64] Het hof overweegt dan ook ten onrechte in rov. 4.45 dat ‘
de onzekere toekomstige omstandigheid of de “leads” ook tot daadwerkelijke omzet zouden leiden, geen beroep op dwaling [kan] rechtvaardigen.’Aangezien het om een nieuwe vestiging ging waren er geen omzetgegevens. Voor de te verwachten omzet was daarom doorslaggevend of Equinix potentiële klanten voor de vestiging in Amsterdam had.
‘een meeting had met een technisch team van Yahoo’over
‘een combi-deal voor steeds 1000 sqm met 2 KW/sqm voor FR2 en AMSI vanaf 1.3.2008’. [66]
: [69] “heb vandaag interne telco gehad mbt Johnson en Johnson. Is op dit moment een 900 KW requirement – lijkt me lastig te realiseren in Enschede (…) Vraag me af of het toch niet verstandig is om ook Ams I aan te beiden (…) Concurrentie is ATOS vanuit eindhoven, Colt in Brussel en Belgacom ongeveer 30 kms van Beerse”.
dusook niet naar de daarmee te behalen omzet. Hiermee heeft het hof kennelijk bedoeld dat de uitlatingen van [betrokkene 1] slechts betrekking hebben op bedrijven die
mogelijkgeïnteresseerd waren in het huren van ruimte in het nieuwe datacenter en waarmee oriënterende gesprekken werden gevoerd. Of deze geïnteresseerden uiteindelijk als klant konden worden binnengehaald, was op dat moment niet te zeggen. Dat geldt temeer nu een groot deel van de uitlatingen betrekking heeft op de eerste helft van 2007, terwijl de vestiging uiteindelijk in september/oktober 2008 operationeel is geworden. Het oordeel van het hof komt erop neer dat de ‘leads’ wel bestonden (wat door Rooq c.s. ook niet is weersproken), maar dat deze niet zodanig concreet waren dat Rooq c.s. er bij het sluiten van de koopovereenkomst vanuit mocht gaan dat ze daadwerkelijk tot contracten zouden leiden en dat daarmee omzet behaald zou worden. Dat het hof hiermee een koppeling legt tussen de verwachting die bij Rooq c.s. leefde over het aantal leads dat in de pijplijn zat en de omzet die daarmee gegenereerd zou kunnen worden, is geenszins onbegrijpelijk nu het Rooq c.s. immers te doen is om de omzet die met de leads kon worden behaald; dat verband heeft zij zelf ook gelegd. [76]
tweede subonderdeelwordt aangevoerd dat Rooq c.s., anders dan het hof tot uitgangspunt heeft genomen, concreet heeft gesteld dat Equinix jegens haar ongerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt over de pijplijn/leads en dat Equinix die stelling onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Rooq c.s. verwijst daarbij naar e-mailcorrespondentie uit 2007 tussen haar en [betrokkene 1] waarin Yahoo, Sony, OMX en Johnson & Johnson als mogelijke geïnteresseerden zijn genoemd. Ten aanzien van Yahoo zou een omzet van € 0,5 miljoen per maand gerealiseerd kunnen worden en zou ongeveer 1000 m2 van de ruimte kunnen worden verhuurd. Daarmee zou Equinix verwachtingen hebben gewekt en die verwachtingen zou zij consequent zijn blijven voeden. Onder meer werd gesproken over een ‘relevante pijplijn’ en over ‘several leads’. In het licht daarvan is volgens het subonderdeel onbegrijpelijk ’s hofs oordeel dat Rooq c.s. de daadwerkelijke potentie van de pijplijn niet concreet heeft gemaakt. Voorts heeft Rooq c.s. gewezen op een e-mail van 17 april 2008 van Rooq c.s. aan Equinix, waarin zij vermeldt dat [betrokkene 4] (de international business manager van Equinix) heeft toegegeven dat de pijplijn door Equinix te positief was voorgesteld. Dat is door Equinix niet betwist.
derde subonderdeelis ’s hofs oordeel onvoldoende gemotiveerd, omdat bij het verwerpen van het dwalingsverweer niet kenbaar is meegewogen dat het onder verantwoordelijkheid van Equinix opgestelde Businessplan II door het ontbreken van een pijplijn niet realistisch was. De in het Businessplan II opgestelde prognose was gebaseerd op een toereikende pijplijn. Doordat de pijplijn ontbrak konden de voor de vestiging te Amsterdam geprognotiseerde resultaten (een omzet van € 3.738.000,- waarvan het aandeel van Equinix 70% was) niet behaald worden, volgens het subonderdeel.
verwachtingen. Meer dan een inschatting kon niet worden gemaakt, omdat historische gegevens niet beschikbaar waren. Deze verwachtingen kwamen in onderling overleg tot stand (zie de e-mail van 8 januari “het moet tenslotte ook jullie plan zijn”). Dat de prognoses mede waren gebaseerd op een concrete pijplijn met gecontracteerde klanten van Equinix, blijkt niet uit de correspondentie. Integendeel: uit de e-mail van 28 januari 2008 blijkt dat [betrokkene 1] niet bekend was met een concrete pijplijn. Hij schrijft immers:
“Mn pipeline Amsterdam wil ik graag weten voor onze meeting in Oostenrijk. [betrokkene 5] is bezig de pipeline te verzamelen vanuit Equinix, maar heb gaarne ook up-to-date lijst van jullie leads en prospects (ik weet dat PWC een pipeline heeft gehad tijdens de DD, maar die heb ik zelf nooit gezien)”. Dat Equinix in de correspondentie voor het sluiten van de koopovereenkomst de indruk heeft gewekt dat zij een lijst met contracteerde klanten zou inbrengen blijkt dan ook niet uit het dossier. In de koopovereenkomst is daarover ook niets bepaald. In Businessplan II is evenmin te lezen dat dat sprake was van reeds afgesloten contracten of concreet zicht daarop. In het licht daarvan is het geenszins onbegrijpelijk dat het hof bij het verwerpen van het dwalingsverweer geen afzonderlijke overwegingen heeft gewijd aan het Businessplan en maakt dit zijn oordeel niet onvoldoende gemotiveerd.
vierde subonderdeelricht zich tegen het tweede deel van rov. 4.44, waarin het hof het volgende heeft overwogen:
tweede onderdeelbestaat uit twee subonderdelen. In
subonderdeel 2.1wordt aangevoerd dat rov. 4.42 van ’s hofs arrest niet in stand kan blijven indien het eerste onderdeel slaagt. In
subonderdeel 2.2wordt datzelfde betoogd ten aanzien van rov. 4.57. Beide klachten bouwen dus voort op onderdeel 1. Aangezien dit onderdeel faalt, deelt het tweede onderdeel hetzelfde lot.
derde onderdeelziet op de proceskostenveroordeling in conventie. Het hof heeft in rov. 5.1 van het arrest van 24 april 2018 het volgende overwogen:
eerste subonderdeelwordt aangevoerd dat het hof heeft miskend dat de procedure in conventie en in reconventie afzonderlijke procedures betreffen, zodat in beide procedures een beslissing over de proceskosten moet worden genomen. Voorts wordt aangevoerd dat art. 237 Rv meebrengt dat de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt als partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Aangezien Equinix in conventie volledig in het ongelijk gesteld is, is deze uitzondering niet aan de orde. In het
tweede subonderdeelwordt betoogd dat het hof de beslissing tot compensatie van proceskosten diende te motiveren. Het
derde subonderdeelhoudt in dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, nu het hof de beide in conventie gewezen vonnissen integraal heeft bekrachtigd.
4.Bespreking van het incidentele (deels voorwaardelijke) cassatiemiddel
vijf onderdelen.
subonderdeel 1Awordt aangevoerd dat ’s hofs overweging dat Equinix onvoldoende heeft gesteld waardoor voor het hof en voor Rooq c.s. onvoldoende kenbaar was op welke gronden en tegen welke aan de beslissing ten grondslag liggende overwegingen Equinix bezwaar heeft, onbegrijpelijk is. Volgens het subonderdeel kunnen de stellingen in de memorie van grieven niet anders worden begrepen dan dat zij bezwaar maakt tegen het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen zijn verjaard waardoor de rechtbank niet toekwam aan bewijslevering. Uit de stellingen van Equinix volgt dat aangezien het verjaringsoordeel onjuist is, alsnog op de art. 843a Rv-vordering moet worden beslist.
subonderdeel 1Bwordt aangevoerd dat het oordeel van het hof ook onbegrijpelijk is voor zover het hof heeft geoordeeld dat Equinix niet kon volstaan met het bestrijden van het aan de afwijzing van de art. 843a Rv-vordering ten grondslag liggende verjaringsoordeel van de rechtbank. Niet alleen is het verjaringsoordeel dragend voor de afwijzing, maar bovendien heeft Equinix met haar grieven 1 t/m 12 ook specifiek gegriefd tegen de feitelijke vaststellingen van de rechtbank en alle in conventie gegeven rechtsoverwegingen. Bovendien heeft Equinix aan deze grieven ondubbelzinnig de conclusie verbonden dat dus ook de op de bestreden overwegingen gebaseerde afwijzing van de art. 843a Rv-vordering geen stand kon houden.
nieuweart. 843a Rv-vordering zou indienen. Het proces-verbaal vermeldt daarover immers:
nade comparitie na aanbrengen opgestelde memorie van grieven heeft Equinix in eerste plaats het oordeel van de rechtbank bestreden dat haar vorderingen zijn gebaseerd op non-conformiteit en dat deze zijn verjaard (grief 10). Vervolgens is bij grief 12 het volgende te lezen (mijn onderstreping):
45.Grief 12: De vorderingen van Equinix dienen voor toewijzing in aanmerking te komen.
Alshaar grief tegen het verjaringsoordeel van de rechtbank slaagt, wil zij dus alsnog een inhoudelijke beoordeling van die vordering.
] probeert haar kennis aan te vullendoor middel van de 843a-vordering die zij in eerste aanleg heeft ingesteld. Deze vordering handhaaft Equinix in hoger beroep. Zij voorziet deze vordering niet van nadere toelichting. Om die reden zullen geïntimeerden ook hun verweren tegen deze vordering uit de eerste aanleg in deze memorie niet herhalen. Zij handhaven die verweren ten volle en verwijzen voor deze verweren naar:
welkeoverwegingen van de rechtbank Equinix bezwaar had, is ook niet goed te begrijpen, nu de rechtbank de art. 843a Rv-vordering van Equinix niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De vordering is immers gestrand op grond van het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen van Equinix zijn verjaard. Bij die stand van zaken waren er geen overwegingen die Equinix nader had kunnen bestrijden. Daarmee slaagt ook subonderdeel 1B.
tweede onderdeelheeft betrekking op de zinsnede: “
Dit geldt temeer nu alle inhoudelijke grieven zich uitsluitend richten tegen overwegingen in het tussenvonnis van 7 januari 2015 en het eindvonnis van 30 september 2015, en niet tegen het vonnis in het incident van 10 juli 2013.”Aangevoerd wordt dat deze overweging onbegrijpelijk is omdat het vonnis van 10 juli 2013 ziet op een door Rooq c.s. ingestelde art. 843a Rv-vordering en de bescheiden waarvan Equinix inzage vordert op dat moment niet bij haar bekend waren.
door Rooq c.s.ingestelde art. 843a Rv-vordering is afgewezen, waarbij Equinix in het gelijk is gesteld. Het lijkt erop dat het hof over het hoofd heeft gezien dat het vonnis van 10 juli 2013 betrekking heeft op een andere art. 843a Rv-vordering.
derde onderdeelis het onbegrijpelijk dat het hof het handhaven van de art. 843a Rv-vordering in de memorie van grieven niet als een voorwaardelijk opnieuw ingestelde vordering heeft opgevat, aangezien Equinix bij brief van 18 maart 2016 en ter comparitie heeft laten weten dat zij een exhibitievordering wilde instellen en dit in iedere fase van de procedure mogelijk is.