Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beoordeling van de namens de benadeelde partij Ikea BV ingediende schriftuur
5.Beslissing
24 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1956, was betrokken bij een organisatie die zich bezighield met gewoontewitwassen en valsheid in geschrifte. De Hoge Raad beoordeelde de vraag of de inhoud van ordners, die door de verdachte onder dwang zou zijn afgegeven, als wilsafhankelijk bewijsmateriaal kon worden aangemerkt. Het Hof had geoordeeld dat de ordners niet als zodanig konden worden gekwalificeerd, en de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad merkte op dat de opvatting dat medewerking van de verdachte noodzakelijk was voor het verkrijgen van documenten, niet automatisch betekent dat het bewijsmateriaal als wilsafhankelijk moet worden aangemerkt. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak van de Hoge Raad.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij Rabobank Zuidwest Friesland behandeld. Het Hof had deze vordering tot schadevergoeding van € 104.374,25 toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat er een rechtstreeks verband bestond tussen de schade en het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat er geen voldoende onderbouwd verweer was gevoerd tegen de vordering. De schriftuur van de benadeelde partij Ikea BV werd niet in behandeling genomen, omdat deze niet voldeed aan de vereisten voor cassatie. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte.