Conclusie
eerstemiddel klaagt dat het oordeel van het hof (onder feit 1 en 2 primair I) dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om terroristische misdrijven voor te bereiden of te bevorderen van een onjuiste rechtsopvatting getuigt omtrent het begrip oogmerk, althans dat dit oordeel onbegrijpelijk en/of onvoldoende zou zijn gemotiveerd. Het
tweedemiddel klaagt dat het oordeel van het gerechtshof (onder feit 1 en 2 primair I) dat het oogmerk van de verdachte erop was gericht de in de artikelen 157 juncto 176b, 289 en 288a Sr genoemde misdrijven voor te bereiden of te bevorderen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting althans dat dit oordeel onjuist en/of ontoereikend is gemotiveerd. Beide klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Bewezenverklaring en bewijsoverwegingen
6.1 Strijdende partijen in het conflict in Syrië
checkpointste bewaken
(ribaat)of om na verloop van tijd aan de frontlinies te strijden. Anderen bewaken gevangenissen of zijn (in-)direct betrokken bij martelingen of executies. Er is vastgesteld dat strijders periodes aan het front afwisselen met periodes achter de frontlinies. Eenmaal teruggekeerd van het slagveld voeren strijders ook andere taken uit, bijvoorbeeld administratieve werkzaamheden,
da'wa(missie, zending), bijeenkomsten of het wachtlopen binnen steden.
Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic(verder: IICISAR), heeft in haar rapport van 12 februari 2014 gemeld dat Jabhat al-Nusra en ISIS publiekelijk executies uitvoerden
"to assert their presence after taking control of an area and to instil fear among the population."
7.1 Feiten 1 en 2 primair I: Voorbereiding/bevordering van terroristische misdrijven
NbSr2002/244 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:179,
NbSr2014/95).
hadieth,een overlevering met regels voor oorlogsvoering, opgesteld door [betrokkene 4] , de eerste kalief.
teskiaawil geven.
teskiaate geven. Dat betekent dat hij garant voor hem wilde staan. Door garant te staan kon iemand in het gebied komen zonder een procedure te ondergaan. De verdachte verklaart eveneens dat hij [betrokkene 2] had gevraagd [betrokkene 3] te helpen, indien [betrokkene 1] hem niet kon helpen. Uit een chatgesprek tussen de verdachte en [betrokkene 2] van 17 oktober 2014 antwoordt de verdachte desgevraagd dat [betrokkene 3] zich wil aansluiten bij IS ("Ja bij IS"). Op de computer van de verdachte is een afbeelding
(screenshot)van een kranten artikel aangetroffen, dat als kop heeft: " [betrokkene 2] ronselt moslimjongeren voor ISIS".
strijdgebied van Jabhat al-Nusra in Syrië wilde vertrekken.
Strafbare voorbereiding van terroristische misdrijven (art. 96 Sr)
concreten voorgenomenaanslag, niet omwenteling in het algemeen - voor te bereiden of te bevorderen, de meest bedenkelijke handelingen van voorbereiding of bevordering te plegen. Het is hem in het algemeen geoorloofd, dat hij anderen tracht te bewegen om aan den aanslag mede te werken of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen; dat hij gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van den aanslag zich of anderen tracht te verschaffen; dat hij voorwerpen voorhanden heeft, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van den aanslag; dat hij plannen voor de uitvoering van den aanslag, welke bestemd zijn om aan anderen te worden meegedeeld, in gereedheid brengt of onder zich heeft; dat hij eenigen maatregel, van Regeeringswege genomen om de uitvoering van den aanslag te voorkomen of te onderdrukken, tracht te beletten, te belemmeren of te verijdelen’. [5] De minister achtte het niet wenselijk dat die gedragingen niet strafbaar waren. Deze opsomming van gedragingen werd bij het gewijzigd ontwerp in een tweede lid neergelegd dat praktisch gelijkluidend is aan het huidige tweede lid van art. 96 Sr. [6]
kennelijkbestemd waren tot het
in verenigingbegaan van dat misdrijf. De eerste beperking is geschrapt bij de wet ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven; met die wijziging staat vast dat uit de aard van het voorwerp niet de objectieve bestemming tot het criminele doel behoeft te blijken. [21] De tweede beperking was al eerder geschrapt, bij de implementatie van het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme. [22]
NJ2002/626 was aan de betrokkene ten laste gelegd het tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van diefstal met geweld in vereniging dan wel afpersing in vereniging voorhanden hebben van voorwerpen (een bivakmuts en een of meer gestolen auto’s) en uitvoeren van observaties. Uw Raad gaf aan dat het bij voorbereiding gaat om ‘een situatie waarin het beoogde misdrijf of een begin van uitvoering daarvan niet is gevolgd, zodat in de regel een concrete omschrijving van de wijze waarop het voorbereide misdrijf gepleegd zou gaan worden niet mogelijk is. (…) Voldoende is dat op grond van de tenlastelegging duidelijk is op welk in de strafwet omschreven misdrijf met een strafbedreiging van acht jaren gevangenisstraf of meer, de nader omschreven voorbereidingshandelingen volgens de steller van de tenlastelegging waren gericht.’ Aan de concreetheid van het voorbereide misdrijf (tijd, wijze van uitvoering) worden kortom geen (hoge) eisen gesteld.
NJ2014/107 werd geoordeeld dat de ‘omstandigheden dat in de auto van de verdachte voorwerpen zijn aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij het plegen van diefstal met geweld en/of afpersing en dat de verdachte met het voorhanden hebben van die voorwerpen bekend was’ daartoe niet volstonden. In HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956,
NJ2013/133 heeft Uw Raad voorts overwogen dat uit de tekst van art. 46, eerste lid, Sr volgt dat ‘met ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf’. In deze zaak zou uit de door het hof gebezigde bewijsvoering niet kunnen worden afgeleid dat de telefoon waarmee de verdachte mondeling informatie gaf aan zijn medeverdachte, bestemd was tot het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf om samen met anderen of een ander een diefstal met geweld of afpersing te plegen; daarom werd het bestreden arrest gecasseerd. [28]
NJ2013/133 gekozen benadering bij terroristische misdrijven oplevert, kan de vraag worden gesteld of de (formulering van de) beperking van de reikwijdte van art. 46 Sr die Uw Raad in dat arrest aanneemt, gelukkig is en of Uw Raad daar in latere rechtspraak (dan ook) ook aan heeft vastgehouden. Om met dat laatste te beginnen: in HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1503,
NJ2015/450 m.nt. Reijntjes was bewezen verklaard dat de verdachte samen met een ander ter voorbereiding van (kort gezegd) diefstal met geweld dan wel afpersing, in vereniging te plegen bij het Holland Casino te Zandvoort, opzettelijk een plattegrond van dat Holland Casino bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad. A-G Hofstee concludeerde tegen de achtergrond van het arrest van 12 februari 2013 tot cassatie. Uit de bewijsvoering van het hof zou niet kunnen worden afgeleid ‘dat de plattegrond waarover verzoeker en een andere man op de beelden van een Blackberry voorovergebogen staan en daarbij praten over een te plegen overval (waarbij ook wordt gesproken over Holland Casino en Zandvoort), was bestemd tot het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf’. Uw Raad liet de veroordeling in stand en overwoog daarbij dat in ’s hofs overwegingen als oordeel besloten lag `dat de met de hand getekende plattegrond die door de gefilmde gespreksdeelnemers, onder wie de verdachte, wordt bestudeerd en besproken naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kan zijn voor het misdadige doel dat de verdachte en een ander met het gebruik van de plattegrond voor ogen hadden’. ’s Hofs oordeel zou geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. Het zou evenmin onbegrijpelijk zijn, ‘in aanmerking genomen dat het Hof blijkens de bewijsoverweging heeft vastgesteld dat (i) tijdens het gefilmde gesprek onder meer gedetailleerd wordt gesproken over de meest wenselijke route, de wijze waarop men bij het geld wil komen en op welke wijze men zich na de overval van die plaats kan verwijderen zodat het risico van aanhouding gering is, (ii) in het gefilmde gesprek enkel de naam van het Holland Casino te Zandvoort wordt genoemd en (iii) de plattegrond sterke gelijkenis vertoont met de feitelijke situatie van het Holland Casino te Zandvoort en omgeving.’
NJ1982/288 klaagde het tweede middel dat de tenlastelegging van art. 134bis (oud) Sr niet voldeed aan de eisen van art. 261 Sv: de plaatsaanduiding van het feit dat de verdachte zou hebben getracht uit te lokken ontbrak. Uw Raad overwoog dat ‘in een telastelegging als de onderhavige ook de omschrijving van het misdrijf tot het begaan waarvan de verdachte vergeefs zou hebben getracht te bewegen voldoende duidelijk (moet) zijn, in verband waarmede aanduidingen van tijd en plaats dienstig kunnen zijn; voor zover het middel echter strekt ten betoge, dat bij de omschrijving van dit niet-verwezenlijkte misdrijf ‘vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn’- zoals voormeld artikel voorschrijft met betrekking tot het ‘feit dat ten laste wordt gelegd’- noodzakelijk zou zijn, stelt het een eis welke geen steun vindt in het recht en in het bijzonder niet in dat artikel’. Geëist wordt aldus slechts dat het beoogde misdrijf ‘voldoende duidelijk’ is. Het ligt voor de hand de in dit verband te stellen eisen gelijk te stellen aan de eisen die bij tenlastelegging van art. 46 Sr gelden.
NJ2016/435 m.nt. Keijzer uitgelaten over de reikwijdte van art. 134a Sr:
Bespreking van het eerste en tweede middel
tweedemiddel stelt dat aan de hand van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden slechts kan worden vastgesteld dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander ‘naar Syrië wilde afreizen en zich wilde aansluiten bij Jabhat al-Nusra (feit 1) en dat hij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft trachten te bewegen behulpzaam te zijn en om gelegenheid of inlichtingen te verschaffen om [betrokkene 3] te helpen bij zijn aansluiting bij IS na zijn uitreis vanuit Nederland naar Syrië (feit 2 primair I). Nergens blijkt uit wat hij of [betrokkene 3] daar wilde gaan doen’. Daarom zou niet ‘met voldoende bepaaldheid’ kunnen worden ‘vastgesteld op welk misdrijf zijn voorbereidingshandelingen waren gericht’.
NJ2018/72 m.nt. Kooijmans. In de betreffende strafzaak was aan de verdachte onder 1 ten laste gelegd dat:
NJ2014/107. In dat arrest was door het hof bewezen verklaard dat de verdachte ‘ter voorbereiding van het te plegen misdrijf van artikel 312 en/of 317 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal met geweld en/of afpersing)’ opzettelijk een aantal voorwerpen (een vuurwapen, patronen, bivakmutsen, een paar handschoenen, een moker en ducktape) kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad. Uw Raad casseerde het bestreden arrest en overwoog daarbij:
NJ2018/72 m.nt. Kooijmans, dat het voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in art. 96, tweede lid, Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in art. 289a Sr omschreven misdrijven te komen, ‘indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist.’ Aan die eis voldoet de bewijsvoering van het hof, naar het mij voorkomt. De algemene bewijsoverwegingen van het hof en de passages waar in die overwegingen met voldoende precisie naar verwezen wordt maken voldoende duidelijk dat het begaan van de in de bewezenverklaring vermelde strafbare feiten in het als strijder voor Jabhat al-Nusra optreden ingebakken zit. In dit verband heeft het hof vastgesteld dat het bij de misdrijven die jihadistische strijdgroepen als Jabhat al-Nusra en IS plegen onder meer gaat om moord, doodslag, brandstichting en het teweegbrengen van ontploffingen met een terroristisch oogmerk. Dat wordt in het middel ook niet bestreden.
Bespreking van het derde middel
derdemiddel klaagt dat het oordeel van het gerechtshof om de verdachte (als bijzondere voorwaarde) een contactverbod op te leggen met [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 12] onvoldoende is gemotiveerd.
12.3.2 De persoon van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden’ bij de rapportages overwogen:
12.3.3 De op te leggen straf’ heeft het hof overwogen:
.Het hof zal daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof zal aan dit voorwaardelijke deel, in verband met het recidiverisico en de aard en de omvang van de thans bewezen verklaarde feiten, een proeftijd voor de duur van drie jaren verbinden.
waarzich in het dossier die aanwijzingen bevinden. Nu kan niet worden vastgesteld over welke aanwijzingen het hof spreekt.