ECLI:NL:HR:2013:94

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
11/02147
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd op 19 april 2006. De verdachte heeft samen met anderen een tas met daarin een geldbedrag van € 92.280,- weggenomen van rederij [A]. De diefstal werd vergezeld van geweld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. De Hoge Raad oordeelt dat het oogmerk om de diefstal te vergemakkelijken aanwezig is, ook al heeft de persoon van wie de tas is afgenomen, [betrokkene 1], de diefstal mede beraamd. De Hoge Raad stelt dat het oogmerk aanwezig is indien het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk gevolg met zich bracht dat de diefstal werd voorbereid of vergemakkelijkt.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 20 maanden naar 19 maanden. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en vernietigt de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 2 juli 2013, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De zaak benadrukt de juridische nuances rondom het oogmerk bij diefstal met geweld en de implicaties van medeplichtigheid.

Uitspraak

2 juli 2013
Strafkamer
nr. 11/02147
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 maart 2011, nummer 23/005449-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het bewezenverklaarde oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 april 2006 te Amsterdam, op de [a-straat], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin een geldbedrag van 92.280,- Euro, toebehorende aan rederij [A], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen [betrokkene 1] en tegen [betrokkene 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte van achteren de tas met daarin dat geldbedrag uit de handen van [betrokkene 1] heeft gerukt en tegen de schouder van [betrokkene 2] heeft geschopt."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-73] van 17 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina's 199 tot en met 203]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 mei 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 3]:
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben de eigenaar en directeur van rederij [A] gevestigd [a-straat] te Amsterdam. Ik wil graag aangifte doen van een overval gepleegd op 19 april 2006. Op die dag 2006 kwam Brinks omstreeks 11.00 uur het geld ophalen. De laatste maanden was dit altijd op woensdag. Daarvóór moeten dan de dagstaten van die week zijn uitgedraaid. De sealbags moeten dan ook op woensdag geteld worden. Het tellen van de sealbags wordt altijd gedaan in de ruimte van de operation, altijd door twee vaste personen. We hebben hiervoor altijd vaste personen. Dit waren sinds januari 2006 [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Ze doen het al jaren. Als de sealbags bij operation zijn geteld en gecontroleerd dan gaan alle sealbags in een Brinkszak. De Brinkszak gaat dan in een kluis bij operation in afwachting van de komst van Brinks. De sealbags moeten dus wel vanaf de sealbagkluis naar beneden gebracht worden naar het hokje van de operation. Ze moeten dan met de sealbags een trap af en via de steiger die voor iedereen toegankelijk is naar het hokje van operation. De afstand van de steiger naar operation is ongeveer 7 meter. Op woensdag, als Brinks komt dan worden altijd 's morgens rond 8.00 uur de sealbags geteld volgens de procedure. Op woensdag 19 april 2006 was een tas met daarin de sealbags uit de handen van [betrokkene 1] gerukt door een onbekende man. Dit was gebeurd op de steiger en [betrokkene 1] en [betrokkene 4] waren op weg naar het hokje van operation om de sealbags te tellen. Hierbij is een bedrag van € 92.280,- weggenomen.
Volgens [betrokkene 4] was dit de eerste keer dat [betrokkene 1] de tas met daarin de sealbags naar beneden droeg. [betrokkene 4] vertelde mij dat dit absoluut geen normale gang van zaken was omdat zij altijd de tas droeg.
2. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-1] van 3 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina's 18 en 19]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 april 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 2]:
Ik ben werkzaam bij rederij [A] op de [a-straat] te Amsterdam. Ik ben zojuist getuige geweest van een overval op mijn collega's. Ik zag een man wegrennen en ben achter hem aangerend. Ik zag op een gegeven moment dat de man met zijn hand wenkte naar een auto die voorbij reed. Het voertuig was voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Ik ben achter de man aan blijven rennen en op een gegeven moment zag ik dat de man instapte in het eerder genoemde voertuig. Ik zag dat het voertuig vervolgens wegreed.
3. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-6] van 19 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina's 20 en 21]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 april 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 2]:
Vandaag begon ik mijn werkzaamheden omstreeks 8.17 uur. Ik zag mijn collega's [betrokkene 1] en [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] en [betrokkene 4]) van de trap afkomen. Op het moment dat ze onderaan de trap waren, ik was op dat moment ook buiten, stormde er iemand langs mij heen. De man liep in de richting van [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Ik zag dat de man een tas uit de handen van [betrokkene 1] griste en verder holde in de richting van een fietsbrug. Ik ging onmiddellijk achter de man aan. De dader wilde schuin naar boven rennen. Op die plek dook ik naar de dader en probeerde hem te tackelen. Ik werd door een schop aan mijn schouder geraakt. Direct hierop zette ik de achtervolging voort. Ik zag dat de dader, de bestuurder een teken gaf met zijn hand. Hierop reed de auto mij voorbij en ik heb het kenteken aan de politie doorgegeven. De auto betrof een Opel Astra stationcar.
4. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-18] van 1 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina's 45 tot en met 48].  Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 mei 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Ik heb twee auto's. Dat zijn een Isuzu Trooper met kenteken [CC-00-DD] en een Opel Astra Station met kenteken [AA-00-BB]. Een week of 4 á 5 geleden wilde een kennis van mij die Opel Astra kopen. Hij vroeg of ik de auto nog wel op mijn naam kon laten staan omdat hij de auto niet kon verzekeren. Hij vertelde mij dat hij de auto voor een klusje nodig had en dat er een klein risico aan zat. Sinds 4 á 5 weken heeft deze kennis de auto al in bezit. De persoon over wie ik het heb heet [betrokkene 6].
5. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-25] van 2 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina's 49 en 50]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 mei 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
[betrokkene 6] heeft mijn auto, de Opel Astra, in zijn bezit. De dag van de overval, woensdag 19 april 2006, heb ik hem omstreeks 10.00 uur gebeld. Hij vertelde mij dat hij mij later op de dag wilde spreken. Tijdens het gesprek dat volgde vertelde [betrokkene 6] mij, dat hij met de auto een tasjesroof had gedaan waarbij de auto is gezien. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte ) zijn schoonzoon, heeft een tasje weggegrist en werd achterna gezeten door een man. Hierna is [verdachte] bij [betrokkene 6] in de Opel gestapt.
6. Een proces-verbaal [met nummer 20061003571 van 20 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 6] [doorgenummerde pagina's 491 tot en met 495]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 juni 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
[verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte ) is degene die mij heeft overvallen en daarbij de tas uit mijn handen heeft gegrist. [betrokkene 6] (het hof begrijpt[betrokkene 6]) heeft de vluchtauto bestuurd, waar [verdachte] met de tas met geld is ingestapt.
7. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2006. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 6]:
[betrokkene 1] had het plan (het hof begrijpt: het plan voor de overval) bedacht. Ik zou de auto regelen. De afspraak was dat we het niet zouden doen als het te druk zou zijn. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) zei later dat hij het toch heeft doorgezet omdat hij geen gezichtsverlies tegenover mij wilde lijden.
[verdachte] kwam langs. [verdachte] is door mij en [betrokkene 1] bij de zaak betrokken.
's Ochtends hebben we het er met zijn drieën over gehad. [verdachte] was bij ons in huis. [betrokkene 1] was daar ook bij. Toen hebben we besloten om het wel te doen. lk heb € 30.000 in een tas met duikspullen gestopt. Het geld van de overval is op een bepaalde manier verdeeld."
2.4.1.
Voor zover het middel de klacht bevat dat uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte het oogmerk had om met het uit de handen rukken van de tas de diefstal gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, "nu uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat (onder meer) [betrokkene 1] de diefstal van te voren met [de verdachte] heeft gepland", geldt het volgende.
2.4.2.
De klacht steunt blijkens de toelichting op de opvatting dat het oogmerk om door middel van (bedreiging met) geweld de diefstal voor te bereiden of te vergemakkelijken of het bezit van het gestolene te verzekeren ontbreekt, indien degene van wie het aan een ander toebehorende goed met geweld of bedreiging met geweld werd afgenomen, de diefstal mede heeft beraamd en bij de uitvoering daarvan een rol heeft gespeeld. Die opvatting kan niet als juist worden aanvaard. Het hier bedoelde oogmerk is aanwezig indien het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich bracht dat de diefstal werd voorbereid of vergemakkelijkt of dat het bezit van het gestolene werd verzekerd. Dat [betrokkene 1] als degene die de tas droeg en uit wier handen de tas is gerukt zich mogelijk niet bedreigd of aangevallen heeft gevoeld, doet daaraan niet af.
2.5.
Voor zover het middel de klacht bevat dat uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte bij het tegen [betrokkene 2] uitgeoefende geweld het oogmerk had om de diefstal gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, kan deze klacht niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 20 maanden.

4.Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 19 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juli 2013.