Conclusie
Nr. 14/03503 B
Zitting: 29 september 2015
Mr. Knigge
Conclusie inzake:
[klager]
1. De Rechtbank Zeeland-West Brabant, zittingsplaats Breda, heeft bij beschikking van 8 juli 2014 klager niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingediende klaagschrift ex art. 552a Sv.
2. Tegen deze uitspraak is namens klager cassatieberoep ingesteld.
3. Namens klager heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat door vernietiging van de in beslag genomen voorwerpen het beslag op grond van art. 134 lid 2 Sv is geëindigd en dat klager daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in het klaagschrift.
4.2.
De Rechtbank heeft de volgende overweging ten grondslag gelegd aan haar beslissing dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klaagschrift:
“Uit het relaas-proces-verbaal (…) blijkt dat de voorwerpen met toestemming van de officier van justitie zijn vernietigd. Door vernietiging met een machtiging als bedoeld in artikel 117 Sv eindigt het beslag (artikel 134 lid 2 onder c Sv). Dat brengt met zich dat klager in zijn klaagschrift, strekkende tot teruggave van het beslag, niet ontvankelijk dient te worden verklaard.”
4.3.
Dit oordeel van de Rechtbank is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat uit art. 134 lid 2 onder c Sv volgt dat indien een in beslag genomen voorwerp is vernietigd op basis van een machtiging ex art. 117 Sv, het beslag op dat voorwerp daarmee wordt beëindigd en de klager niet-ontvankelijk is in het beklag ex art. 552a Sv. [1]
4.4.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat in dit geval een uitzondering op die vaste jurisprudentie moet worden gemaakt. Aangevoerd wordt dat nu de onderhavige zaak is geseponeerd, de strafrechter geen finaal oordeel zal geven over het beslag ex art. 353 Sv en dus ook niet de teruggave aan klager kan gelasten, zodat hij geen aanspraak kan maken op de uitbetaling van de vervangende waarde ex art. 119 lid 2 Sv. De steller van het middel bepleit dat een dergelijk vacuüm onwenselijk is en nooit de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest.
4.5.
Hiermee gaat het middel uit van een onjuiste premisse, aangezien
art. 119 lid 2 Sv ook zijn werking heeft in geval van een sepot. De Hoge Raad oordeelde op 2 september 2003 immers als volgt: [2]
art. 119 lid 2 Sv ook zijn werking heeft in geval van een sepot. De Hoge Raad oordeelde op 2 september 2003 immers als volgt: [2]
“3.3.1. Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat de strafzaak in het kader waarvan het onderhavige beslag is gelegd inmiddels door de Officier van Justitie is geseponeerd. Dat brengt mee dat het door de Rechtbank aan haar beslissing ten grondslag gelegde belang van de strafvordering niet langer bestaat. Voorts blijkt uit die inlichtingen dat de inbeslaggenomen handschoen is vernietigd zonder dat die vernietiging is gebaseerd op art. 116, tweede lid onder c, art. 117 of art. 118, derde lid, Sv. Gelet op het voorgaande zal de Hoge Raad, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de teruggave van de inbeslaggenomen handschoen aan de klaagster gelasten.
3.3.2.
Opmerking verdient nog, dat nu de teruggave van de handschoen, die is vernietigd, feitelijk niet meer mogelijk is, ten aanzien van dat voorwerp art. 119, tweede lid, Sv van overeenkomstige toepassing is.”
4.6.
Het in art. 119 lid 2 Sv neergelegde voorschrift kan, zo blijkt uit deze beschikking, ook in beeld komen als sprake is van een sepot. De vraag daarbij is welke betekenis toekomt aan de vaststelling van de Hoge Raad dat het gaat om een vernietiging die niet is gebaseerd art. 116 lid 2 sub c, 117 of 118 lid 3 Sv. Mijns inziens is de functie van deze vaststelling enkel te doen uitkomen dat het beslag niet is geëindigd, zodat het beklag daartegen niet niet-ontvankelijk is en er dus ruimte is voor de beklagrechter om de teruggave te gelasten. Uit de beschikking kan dus niet worden afgeleid dat bij een reguliere vernietiging op basis van bijvoorbeeld art. 117 Sv geen last tot teruggave kan worden gegeven en geen toepassing kan worden gegeven aan art. 119 lid 2 Sv.
4.7.
Iets anders is dat die last dan niet door de beklagrechter kan worden gegeven (en ingeval van sepot evenmin door de zittingsrechter). Dat over het uitblijven van een last tot teruggave niet (meer) kan worden geklaagd, doet echter niets af aan de plicht van de officier van justitie om de teruggave te gelasten als het belang van de strafvordering zich daartegen niet langer verzet. Uit het feit dat art. 552a lid1 Sv beklag mogelijk maakt tegen het ‘uitblijven van een last tot teruggave’ blijkt zonneklaar dat de officier van justitie de eerst aangewezene is om de teruggave te gelasten. De last tot teruggave waarvan art. 119 Sv spreekt, kan dus ook afkomstig zijn van het Openbaar Ministerie. [3]
4.8.
Het komt mij dus voor dat het aan de officier van justitie is om de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen te gelasten als hij besluit de onderliggende strafzaak te seponeren. Er is geen reden om daarover anders te oordelen als de voorwerpen inmiddels op basis van art. 117 Sv zijn vernietigd. Die vernietiging is immers enkel een maatregel in het kader van de bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen. Aan het recht van de beslagene op teruggave kan die bewaringsmaatregel bezwaarlijk iets afdoen. Vandaar dat art. 117 lid 3 Sv voorschrijft dat de waarde van het voorwerp moet worden bepaald voordat tot vernietiging wordt overgegaan. [4] De door het Openbaar Ministerie te geven last tot teruggave zal zich zo gezien moeten vertalen in uitbetaling van de aldus bepaalde waarde. Besluit de officier van justitie niet over te gaan tot teruggave omdat de voorwerpen van zodanige aard waren dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, dan heeft hij de weg van art. 552f Sv, de separate vordering tot onttrekking aan het verkeer, te bewandelen. [5]
4.9.
Ik wil niet verhelen dat in dit betoog besloten ligt dat de vaste rechtspraak van de Hoge Raad goede grond mist. Uit het feit dat het beslag door vernietiging is geëindigd, volgt in het geheel niet dat de klager geen belang meer heeft bij de klacht dat een last tot teruggave uitblijft. De vernietiging van het voorwerp brengt immers, zo is betoogd, niet mee dat van het geven van een last tot teruggave kan worden afgezien. Enkel omdat ik niet verwacht dat dit de Hoge Raad op andere gedachten zal brengen, zie ik ervan af op deze grond de vernietiging van de bestreden beschikking te bepleiten. Volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet dus de weinig bevredigende conclusie zijn dat, indien het in beslag genomen voorwerp reeds ex art. 117 Sv is vernietigd, niet langer de strafrechter maar enkel de burgerlijke rechter kan worden geadresseerd met een klacht over het uitblijven van een last tot teruggave. [6] Dit betekent dat de Rechtbank klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift.
5.Het tweede middel
5.1.
Het tweede middel klaagt eveneens dat klager ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, ditmaal omdat de Rechtbank zou hebben miskend dat het klaagschrift betrekking heeft op méér voorwerpen dan genoemd in het proces-verbaal van relaas. Blijkens de toelichting op het middel ziet de klacht op een weegschaal die niet is opgenomen in de lijst van vernietigde goederen.
5.2.
Blijkens de in het dossier aanwezige kennisgeving van inbeslagneming is op 12 oktober 2012 in een loods aan de [a-straat 1] te Rijsbergen een grote hoeveelheid voorwerpen in beslag genomen, waaronder een digitale weegschaal. Verdachte heeft ten overstaan van de politie aangegeven dat hij de eigenaar is van de aangetroffen goederen in de loods. Het vervolgens opgestelde proces-verbaal van relaas bevat een opsomming van de inbeslaggenomen voorwerpen, maar in deze uitvoerige lijst komt (enkel) de digitale weegschaal inderdaad niet voor.
5.3.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 10 juni 2014 houdt, voor zover relevant, het volgende in:
“De officier van justitie verklaart:
De goederen zijn al vernietigd met toestemming. Er was een relatie met het kweken van hennep, daarom zijn al de in beslaggenomen goederen al vernietigd.”
De goederen zijn al vernietigd met toestemming. Er was een relatie met het kweken van hennep, daarom zijn al de in beslaggenomen goederen al vernietigd.”
5.4.
In het licht van de mededeling van de officier van justitie (die door of namens klager niet is bestreden) dat “al de in beslaggenomen goederen zijn vernietigd”, heeft de Rechtbank kennelijk geoordeeld dat de weegschaal, die blijkens de kennisgeving van inbeslagneming tot de gehele partij in beslag genomen voorwerpen behoorde, eveneens is vernietigd en dat het feit dat dit voorwerp niet is opgenomen in de lijst in het proces-verbaal van relaas op een abusievelijke omissie van de desbetreffende verbalisant berust. Dit oordeel is allerminst onbegrijpelijk.
5.5.
Het voorgaande brengt mee dat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat het beslag in zijn geheel is geëindigd. Dat betekent dat klager niet kan worden ontvangen in het onderhavige cassatieberoep.
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG