Conclusie
eerste middelklaagt, in samenhang met de toelichting, met onder meer een beroep op HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714,
NJ2014/303 m.nt. Keijzer dat het hof het onder 2 bewezenverklaarde ten onrechte als witwassen heeft gekwalificeerd. Het
tweede middelklaagt (meer in het bijzonder) dat de onder 2 bewezenverklaarde delictsgedragingen “omzetten“ en “gebruikmaken” niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Het ten laste gelegde feit onder 1 (oplichting)
Het ten laste gelegde feit onder 2 (witwassen)
beneficial ownerwas van de bedrijven waarnaar het geld is overgemaakt.
beneficial ownerwas van ‘ [E] ’ en ‘ [F] ’ (bewijsmiddel 43). [medeverdachte] heeft verklaard dat hij een percentage van 10 procent inhield op deze betalingen, naar ik begrijp voor zijn verdiensten (bewijsmiddel 48).
beneficial ownerwas – en waarbij ook andere personen dan de verdachte en [medeverdachte] betrokken waren, zoals [betrokkene 20] en [betrokkene 21] (stroomschema, bewijsmiddel 30). Ook werd het geld gedeeltelijk omgezet in andere valuta of besteed aan de aanschaf voor een auto voor de verdachte, etc.
derde middelklaagt dat het hof het vonnis waarvan beroep heeft vernietigd, maar vervolgens voor de bewijsmiddelen toch weer naar dat vernietigde vonnis heeft verwezen.
vierde middelkeert zich tegen het oordeel van het hof dat 17 benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde witwassen, klaagt althans dat dit oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
“De vorderingen van de benadeelde partijen
NJ2014/256. Ten laste van de verdachte was medeplegen van witwassen bewezenverklaard. Het hof had de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 27.371,24. De vordering had betrekking op een direct aan het witwassen voorafgaande diefstal van een geldbedrag. Het hof oordeelde dat er voldoende verband bestond tussen de door de benadeelde partij geleden schade en het bewezenverklaarde witwassen. Daarbij was onder meer van belang dat de verdachte onmiddellijk kon beschikken over het geldbedrag van € 30.000,00 dat op illegale wijze was afgeschreven van de rekening van de benadeelde partij. Het cassatieberoep dat gericht was tegen dit oordeel, werd door de Hoge Raad verworpen. Vgl. ook HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:216,
NJ2015/359 m.nt. Schalken. Van de bankrekening van de benadeelde partij waren twee grote geldbedragen door middel van overschrijvingskaarten overgeboekt naar een bank in Nederland en vervolgens doorgestort naar een bank in Liechtenstein, waar deze geldbedragen door een medeverdachte werden opgenomen en in een pakket in Keulen (eerste overboeking) en in Luxemburg (tweede overboeking) aan de verdachte werden afgegeven. Volgens de Hoge Raad getuigde het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde witwassen van deze geldbedragen en het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf waaruit die geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren, in zodanig nauw verband stonden tot elkaar dat de benadeelde door het medeplegen van witwassen rechtstreeks schade had geleden, niet van een onjuiste rechtsopvatting en was het ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen de uit de bewijsvoering blijkende feiten en omstandigheden. Voorts was dat oordeel, mede in het licht van hetgeen door de verdediging was aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
beneficial ownerwas. De verdachte had dit alles bedacht en (als feitelijk leidinggevende) geregisseerd, terwijl het bewezenverklaarde witwassen rechtstreeks op die geldstromen was gericht.