Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Beoordeling van het negende middel
6.Beoordeling van de middelen voor het overige
7.Slotsom
8.Beslissing
30 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, dat naar schatting € 1.406.180,00 bedroeg, in de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 september 2009. De verdediging stelde dat de dagvaarding nietig was, omdat de termen 'omzetten' en 'een gewoonte maken' onvoldoende feitelijke betekenis zouden hebben. De Advocaat-Generaal concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de opgelegde straf, en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad oordeelde dat de termen 'omzetten' en 'een gewoonte maken' voldoende feitelijke betekenis toekomen en dat de dagvaarding op dit punt niet nietig was. Het Hof had terecht geoordeeld dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De Hoge Raad verwierp de klachten van de verdediging en oordeelde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 500.000,- naar € 497.500,-.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke terminologie in de tenlastelegging en bevestigt dat de Hoge Raad de mogelijkheid heeft om de opgelegde straffen te herzien indien de procedurele waarborgen niet zijn nageleefd. De zaak illustreert ook de strikte eisen die aan de formulering van strafbare feiten worden gesteld, en hoe deze eisen in de praktijk worden toegepast door de rechters.