ECLI:NL:HR:2010:BN8386

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02288
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de inhoud van bewijsmiddelen in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie van een verdachte die was veroordeeld wegens verduistering. De verdachte, geboren in 1977, had het beroep ingesteld via haar advocaat, mr. Th.J. Kelder. De kern van de klacht was dat het Hof een bewijsmiddel had gebruikt dat niet de volledige inhoud bevatte van een aanvulling op een verkort arrest van de medeverdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof het bewijsmiddel kennelijk slechts als redengevend had geacht voor zover het de inhoud van het verkorte arrest weergaf. De Hoge Raad verbeterde de bewijsvoering en concludeerde dat de klacht feitelijk niet kon leiden tot cassatie. De overige middelen werden eveneens verworpen zonder nadere motivering, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De uitspraak werd gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.

Uitspraak

23 november 2010
Strafkamer
Nr. 09/02288
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 november 2008, nummer 23/001409-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1 Het middel behelst onder meer de klacht dat het door het Hof gebezigde bewijsmiddel 1, ten onrechte niet de inhoud bevat van de aanvulling op het verkorte arrest dat in dat bewijsmiddel wordt genoemd.
2.2. Bewijsmiddel 1 is in de aanvulling op het verkorte arrest als volgt weergegeven:
"1. Het verkort arrest van de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam van 27 november 2008 waarbij de echtgenoot van de verdachte, [medeverdachte], is veroordeeld wegens verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft tot een bedrag van EUR 78.303,45, gepleegd op 16 december 2004 te Haarlem, alsmede de aanvulling op dat verkort arrest van heden."
2.3. Gelet op de overige inhoud van de bewijsvoering heeft het Hof de inhoud van bewijsmiddel 1 kennelijk slechts redengevend geacht voor zover daarin de inhoud is weergegeven van het tegen de echtgenoot van de verdachte gewezen verkorte arrest en berust de opneming van de zinsnede "alsmede de aanvulling op dat verkort arrest van heden" op een kennelijke misslag. De Hoge Raad leest de bewijsvoering in dat opzicht verbeterd. Daardoor komt aan de klacht de feitelijke grondslag te ontvallen zodat zij niet tot cassatie kan leiden.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 23 november 2010.