Uitspraak
1.Procesverloop
Afl. 27.645.554, belast naar een tarief van 25%.
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van het Gerecht
Beroep niet-tijdig beslissen op bezwaar
5.Gronden
Indien overeenkomstig deze landsverordening of een belastingverordening aangifte is gedaan’.Volgens het Hof is het niet voldoende dat aangifte wordt gedaan, maar dient aangifte te zijn gedaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 van de ALB. In artikel 7, lid 1 van de ALB is bepaald dat de aangifte met betrekking tot de aanslagbelastingen binnen een termijn van twee maanden na het uitnodigen tot het doen van aangifte bij de Inspecteur moet worden gedaan. Wordt aan deze voorwaarde niet voldaan, dan krijgt de belastingplichtige nog een tweede kans: na ommekomst van de termijn, vermeld in artikel 7, lid 1 van de ALB, wordt de belastingplichtige gemaand om binnen een door de Inspecteur te bepalen termijn van ten minste vijf werkdagen, aangifte doen (artikel 7, lid 2 van de ALB). Wordt ook niet aan deze voorwaarde voldaan dan moet de belastingplichtige geacht worden niet overeenkomstig de ALB aangifte te hebben gedaan [1] en geldt de tienjaarstermijn voor het vaststellen van de (definitieve) aanslag.
20 december 2016 die aanslag niet is vastgesteld binnen de voorgeschreven termijn van vijf jaar, zodat deze vernietigd moet worden.
16 oktober 1991), moeten voorlopige aanslagen worden vernietigd, en de daarop betaalde bedragen dienen te worden teruggegeven, in het geval de (definitieve) aanslag niet tijdig is vastgesteld. De door de Hoge Raad gewezen jurisprudentie, voornoemd, ziet evenwel op wetgeving in Nederland en het is de vraag of deze jurisprudentie ook van toepassing is op de onderhavige zaak in het land Aruba.
16 oktober 1991 een teruggaaf moeten plaatsvinden van hetgeen op de voorlopige aanslag is betaald. Dit komt omdat de voorlopige aanslag niet mede de materiële belastingschuld omvat, maar slechts een geformaliseerde verplichting vormt tot het betalen van een voorschot op de later op te leggen belichaming van de materiële belastingschuld, zijnde de (definitieve) aanslag.
transparance fiscaljurisprudentie een goed verdedigbaar standpunt zou hebben kunnen innemen dat het economische belang bij de Amerikaanse aandeelhouders lag, is daartoe onvoldoende.
martial propertyvormen, hetgeen zou betekenen dat de echtgenote van belanghebbende ook is aan te merken als aanmerkelijk belanghouder in de zin van artikel 11 Landsverordening inkomstenbelasting en dat de winst uit aanmerkelijk belang bij vervreemding van de aandelen [Casino] voor 50% door de echtgenote is genoten. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende een document met de aanhef “Judgment for dissolution of marriage” (hierna: het echtscheidingsvonnis), ondertekend 18 mei 2018, ingebracht. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende gesteld dat bezittingen die tijdens het huwelijk worden verkregen tot de gemeenschappelijke boedel behoren en dat bij verkoop de opbrengst moet worden verdeeld. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard het Amerikaanse wettelijke systeem niet te kennen en dat hij er toevallig achter gekomen is dat de opbrengst van de aandelen in [Casino] over de echtgenoten moet worden verdeeld.
6.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
- bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
mr. M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C.M.J. Bucx als griffier. De beslissing is op 3 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.