ECLI:NL:OGEAC:2018:238

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
CUR201702026 tot en met CUR201702028
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en navorderingsaanslagen in belastingzaken

In deze zaak heeft belanghebbende, wonende te Curaçao, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2006 tot en met 2008. De Inspecteur der Belastingen had op 6 november 2015 navorderingsaanslagen opgelegd, waartegen belanghebbende op 7 december 2015 bezwaar maakte. Het beroep werd ingesteld op 13 oktober 2017, na de termijn voor het indienen van beroep tegen het niet tijdig beslissen. De Inspecteur heeft echter op 12 december 2017 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan, waardoor het beroep geacht wordt mede gericht te zijn tegen deze uitspraak. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, maar dat het niet-ontvankelijk zijn van het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar. Het Gerecht heeft vervolgens de navorderingsaanslagen en de opgelegde vergrijpboetes beoordeeld. Het Gerecht oordeelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de Inspecteur beschikte over nieuwe feiten. Tevens is vastgesteld dat er sprake was van een winstuitdeling, waarbij belanghebbende en zijn broers zich bewust waren van de bevoordeling. De vergrijpboetes zijn opgelegd op basis van grove schuld, omdat belanghebbende onzorgvuldig heeft gehandeld. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 12 december 2017 is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding of griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 11 september 2018
BBZ nrs. CUR201702026 tot en met CUR201702028
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 6 november 2015 voor de jaren 2006 tot en met 2008 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting opgelegd. Tevens zijn vergrijpboetes opgelegd.
1.2
Belanghebbende heeft op 7 december 2015 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de boetes.
1.3
Belanghebbende heeft op 13 oktober 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Daarbij is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2017 de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes gehandhaafd.
1.5
De Inspecteur heeft op 12 december 2017 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2018 nadere stukken ingediend.
1.7
De Inspecteur heeft op 20 augustus 2018 het BAB-rapport inzake [ CFF ] NV ingebracht.
1.8
De Inspecteur heeft op 22 augustus 2018 een nader stuk ingediend.
1.9
De zaak is behandeld ter zitting op 29 augustus 2018. De zaken met de nummers CUR201702023 tot en met CUR201702028, CUR201701961 en CUR201702171 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [ A ] en [ B ]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [ C ] en [ D ].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft 25% van de aandelen in [ CFF ] (hierna: de NV). De overige aandelen zijn in handen van zijn twee broers. De NV drijft een kledinghandel.
2.2
Bij de NV is een boekenonderzoek ingesteld over de jaren 2005 tot en met 2008. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 18 januari 2012. Voor de winstbelasting zijn diverse correcties aangebracht. Enige daarvan zijn als winstuitdeling aangemerkt, naar rato van het aandelenbezit van de aandeelhouders.
2.3
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij de winstuitdelingen tot het belastbaar inkomen gerekend.

3.GESCHIL

In geschil is of de navorderingsaanslagen en boetes terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende betoogt dat de navorderingstermijn is verlopen en dat de voor een winstuitdeling vereiste bewustheid ontbreekt. Wat betreft de boete betoogt belanghebbende dat geen sprake is van grove schuld.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid beroep

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
4.2
De bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen zijn op 7 december 2015 door de Inspecteur ontvangen.
4.3
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, indien de inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus 7 september 2016, een uitspraak heeft gedaan.
4.4
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift binnen twaalf maanden na het tijdstip waarop voornoemde negen maanden zijn verlopen. Dat is in deze gevallen uiterlijk op 7 september 2017.
4.5
Belanghebbende heeft op 13 oktober 2017 beroep ingesteld. Dit beroep is ingediend na afloop van de termijn om in beroep te komen tegen het niet tijdig beslissen van de Inspecteur. Dit beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
4.6
Hangende de beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 12 december 2017 alsnog een (reële) uitspraak op bezwaar gedaan. Het door belanghebbende ingestelde beroep van 13 oktober 2017 wordt geacht mede te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar. Dit beroep wordt niet niet–ontvankelijk verklaard op de grond dat het voor het begin van de beroepstermijn is ingediend tegen de nadien gegeven (reële) uitspraak van 12 december 2017. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 oktober 2005, nr. 40.155, CLI:NL:HR:2005:AU4298, geoordeeld dat evenmin is vereist dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen, ontvankelijk is. Weliswaar was in dat arrest sprake van een prematuur beroep tegen het niet tijdig beslissen, en in het onderhavige geval van een te laat beroep tegen het niet tijdig beslissen, maar in beide gevallen loopt een belanghebbende het risico niet meer tijdig een rechtsmiddel te kunnen aanwenden tegen het alsnog genomen reële besluit. Het Gerecht acht het arrest van 14 oktober 2005 dan ook van toepassing in een geval als het onderhavige. Het te laat indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen van de Inspecteur leidt dus niet tot niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de nadien gegeven (reële) uitspraak van 12 december 2017. Hierna zal deze (reële) uitspraak dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.
Navorderingstermijn
4.7
Als de inspecteur beschikt over een ‘nieuw feit’ in de zin van artikel 13, lid 1, ALL, kan hij een navorderingsaanslag opleggen binnen tien jaar na ontstaan van de belastingschuld.
4.8
De navorderingsaanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek, zodat de Inspecteur beschikt over een nieuw feit. Mitsdien kan hij de navorderingsaanslagen opleggen binnen tien jaar. De navorderingsaanslagen voor de jaren 2006 tot en met 2008 zijn op 6 november 2015, dus binnen de tienjaarstermijn opgelegd.
Winstuitdeling
4.9
Van een winstuitdeling is sprake als zich een vermogensverschuiving heeft voorgedaan van de NV naar haar aandeelhouders en partijen zich daarbij ervan bewust moeten zijn geweest dat de aandeelhouders in die hoedanigheid zijn bevoordeeld.
4.1
In dit geval betwist belanghebbende uitsluitend de bewustheid van de bevoordeling. Het Gerecht acht echter aannemelijk dat de betrokken partijen – belanghebbende, zijn broers en de NV - zich van de vermogensverschuiving bewust moeten zijn geweest. Redengevend daarvoor is dat de NV, alsmede belanghebbende en zijn broers als aandeelhouders van de NV, voor wat betreft wetenschap kunnen worden vereenzelvigd en dat aannemelijk is dat belanghebbende en zijn broers zich ervan bewust moeten zijn geweest, mede gelet op de niet ter discussie staande omvang van de uitdeling, dat middelen aan de NV zijn onttrokken om belanghebbende en zijn broers in hun hoedanigheid van aandeelhouders te bevoordelen. Het Hof acht derhalve een (verkapte) winstuitdeling aanwezig.
4.11
Het vorenstaande brengt mee dat het beroep tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 12 december 2017 ongegrond dient te worden verklaard.
Vergrijpboete
4.12
Aan belanghebbende zijn vergrijpboetes van 12,5% opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven (artikel 20 ALL in samenhang met artikel 4.8, lid 1, Ministeriële regeling formeel belastingrecht).
4.13
Uit de enkele omstandigheid dat een belastingplichtige onzorgvuldig te werk is gegaan, volgt nog niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als ten minste grove schuld. Van grove schuld kan slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belastingplichtige als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden gekwalificeerd (vgl. HR 19 december 1990, nr. 25.301, ECLI:NL:HR:1990: ZC4481).
4.14
In de jaren 2006 en 2008 heeft de winstuitdeling meer dan Naf 1.500.000 per jaar bedragen. Gelet op de omvang van deze winstuitdeling acht het Gerecht het niet aangeven daarvan - en in het verlengde daarvan ook het niet aangeven van de kleinere maar nog steeds substantiële winstuitdeling in 2007 - dermate onzorgvuldig dat van grove schuld kan worden gesproken, hetgeen een boete van 12,5% rechtvaardigt.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 12 december 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500