Uitspraak
[X]te
[Z]alsmede van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 20 september 1988 betreffende na te melden beschikking.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de verrekening van voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting en ingehouden loonbelasting. De Inspecteur had bij beschikking van 6 februari 1987 besloten om de ingehouden loonbelasting van f 3.735,-- en de voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting niet te verrekenen. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de beschikking van de Inspecteur gedeeltelijk vernietigde en een teruggaaf van f 16.355,-- verleende. De Inspecteur ging tegen deze uitspraak in cassatie.
De Hoge Raad beoordeelt de cassatieberoepen en concludeert dat de in artikel 15, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voorziene verrekening van voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting en van geheven loonbelasting ook moet plaatsvinden wanneer de bevoegdheid tot het opleggen van een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting is vervallen. De loonbelasting wordt niet enkel gezien als een vooruitbetaling op een nog op te leggen aanslag, maar als een zelfstandige heffing die ook kan fungeren als eindheffing.
De Hoge Raad oordeelt dat ingehouden loonbelasting slechts voor teruggaaf in aanmerking komt indien deze de materiële belastingschuld overtreft. De termijnoverschrijding van artikel 11, lid 3, van de Wet leidt er niet toe dat de belastingschuld tenietgaat. De Hoge Raad verwerpt beide cassatieberoepen, waarmee de uitspraak van het Hof gedeeltelijk wordt bevestigd en de beschikking van de Inspecteur wordt gehandhaafd. Dit arrest is gewezen op 16 oktober 1991 door de vice-president Stoffer en de raadsheren Van der Linde, Mijnssen, Wildeboer en Urlings.