ECLI:NL:OGEAM:2024:3

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
SXM20230013 t/m SXM202300118
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2014 tot en met 2016

Op 9 februari 2024 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een inwoner van Sint Maarten, in beroep ging tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2014 tot en met 2016. De aanslagen waren opgelegd op 27 december 2019, waarbij de Inspecteur een belastbaar inkomen van NAf 580.000 had vastgesteld. Belanghebbende had pas in 2023 aangiften gedaan, waardoor de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen geen rekening kon houden met deze aangiften. Het Gerecht oordeelde dat de vereiste aangifte niet was gedaan, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast.

Het Gerecht concludeerde dat de aanslagen berustten op een redelijke schatting en dat belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat de schatting onjuist was. De Inspecteur had ook aangevoerd dat belanghebbende naast huurinkomsten uit Turkije ook andere inkomsten had genoten, wat de aanslagen verder onderbouwde.

Daarnaast werd vastgesteld dat belanghebbende als ingezetene verzekerd en premieplichtig was voor de AVBZ, en dat de aanslagen voor deze premie correct waren vastgesteld. Het Gerecht verklaarde de beroepen ongegrond en legde geen proceskostenvergoeding op. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. Jansen en is openbaar gemaakt op 9 februari 2024.

Uitspraak

Uitspraak van 9 februari 2024
BBZ nrs. SXM202300113 t/m SXM202300118
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], woonachtig in Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
De inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 27 december 2019 aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 580.000, resulterend in een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting van respectievelijk NAf 247.661 (2014), NAf 246.978 (2015) en NAf 246.637 (2016). Tegelijkertijd zijn er verzuimboetes opgelegd van respectievelijk NAf 250 (2014), NAf 500 (2015) en NAf 2.000 (2016).
1.2
Aan belanghebbende zijn op 27 december 2019 aanslagen premie AVBZ voor de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegd naar een premie- inkomen van respectievelijk NAf 402.854 (2014), NAf 417.357 (2015) en NAf 417.357 (2016), resulterend in een te betalen bedrag aan premie van respectievelijk NAf 8.057 (2014), NAf 8.347 (2015) en NAf 8.347 (2016).
1.3
Belanghebbende is op 26 februari 2020 in bezwaar gekomen tegen de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015 en de aanslagen premie AVBZ voor de jaren 2014 tot en met 2016. Belanghebbende is op 3 november 2020 in bezwaar gekomen tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2016.
1.4
Op 2 december 2022 heeft de inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2014 tot en met 2016 gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is op 31 januari 2023 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van zesmaal NAf 50, totaal NAf 300.
1.6
De Inspecteur heeft op 15 mei 2023 verweerschriften ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft op 19 juni 2023 aanvullingen op haar beroepschriften ingediend.
1.8
Partijen zijn op 30 augustus 2023 uitgenodigd voor de zitting van 11 oktober 2023.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is inwoner van Sint Maarten. Voor de heffing van inkomstenbelasting wordt belanghebbende aangemerkt als binnenlands belastingplichtig.
2.2
Aan belanghebbende zijn voor de onderhavige jaren aangiftebiljetten inkomstenbelasting uitgereikt. Omdat belanghebbende de aangiftebiljetten niet heeft ingediend zijn aan belanghebbende de onderhavige ambtshalve aanslagen voor de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegd. Daarbij zijn verzuimboetes wegens het niet tijdig indienen van de aangiftebiljetten opgelegd.
2.4
Belanghebbende heeft – na de uitspraak op bezwaar - op 15 juni 2023 over de jaren 2014 tot en met 2016 in Sint Maarten de aangiften inkomstenbelasting ingediend naar belastbare inkomens van omgerekend NAf 490.532 (2014), NAf 462.484 (2015) en NAf 339.740 (2016). In de aangiftebiljetten heeft belanghebbende uitsluitend inkomsten uit in Turkije gelegen onroerende goederen (huurinkomsten) aangegeven.
2.5
Uit van apostille voorziene betalingsbewijzen blijkt dat belanghebbende in 2014 omgerekend NAf 298.209 betaald heeft aan inkomstenbelasting in Turkije, in 2015 NAf 244.978 en in 2016 NAf 241.271.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ over de jaren 2014 tot en met 2016 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. De opgelegde verzuimboetes zijn niet in geschil.
3.2
Belanghebbende stelt dat hij over de onderhavige jaren 2014 tot en met 2016 alleen inkomsten uit onroerende goederen heeft genoten, dat de belastbare inkomens moeten worden vastgesteld op basis van de aangegeven bedragen en dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van intern beleid van de Inspecteur van 30 oktober 2015, het memorandum ‘Verrekening buitenlands inkomen’ (hierna: het memorandum) en jurisprudentie van het Gerecht (GEA, Sint Maarten 10 oktober 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:97).
3.3
De Inspecteur stelt dat voor de vast te stellen aanslagen de omkering van de bewijslast geldt, dat het aannemelijk is dat belanghebbende naast de huurinkomsten uit Turkije ook andere inkomsten heeft genoten, waaronder inkomsten uit arbeid en roerend kapitaal (interest en dividend) en dat de aanslagen, ook met toepassing van voorkoming van dubbele belasting, eerder te laag dan te hoog zijn.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar aanslag inkomstenbelasting 2016

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 2016 is op 3 november 2020, dus ruim na de in artikel 29, lid 1 ALL opgenomen termijn van twee maanden, ingediend. Het bezwaar is door de Inspecteur ontvankelijk verklaard. Het Gerecht oordeelt dat in de beroepsfase belanghebbende niet meer kan worden tegengeworpen dat het bezwaar vanwege te late indiening niet ontvankelijk is. Het Gerecht is gebonden aan de beslissing dat het bezwaar ontvankelijk is (vgl. GEA 17 november 2021, ECLI:NL: OGEAC:2021:220, HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153 en CRvB 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500).
Omkering en verzwaring bewijslast
4.2
Sinds de inwerkingtreding van de Landsverordening invoering hoger beroep in belastingzaken op 30 april 2016 – waarbij onder meer artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is komen te vervallen en geen overgangsmaatregel is getroffen – voorziet de LBB niet langer expliciet in de mogelijkheid van omkering en verzwaring van de bewijslast in de beroepsfase. Wel is in artikel 30, lid 6, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) nog immer de omkering en de verzwaring van de bewijslast geregeld voor de bezwaarfase. Artikel 30, lid 6, ALL bepaalt, voor zover van belang, dat de belastingaanslag wordt gehandhaafd indien geen aangifte is gedaan of de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij gebleken is dat, en zo ja in hoeverre, deze aanslag onjuist is. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast. (vgl. GEA Sint Maarten 7 november 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:119 en GEA Sint Maarten 30 november 2022, ECLI:NL:OGEAM:2022:106).
4.3
In een beroepsprocedure bij de belastingrechter ligt normaliter de uitspraak op bezwaar van de inspecteur ter toetsing voor. In dat verband zal de rechter ook moeten beoordelen of de inspecteur terecht de dwingende regeling van de omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 30, lid 6, ALL al dan niet heeft toegepast. Als vaststaat dat de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan, of in gebreke is gebleven om aan zijn fiscale verplichtingen als bedoeld in artikel 40, 41, 42 en 43 ALL te voldoen, dan moet de inspecteur in beginsel de omkering toepassen (vgl. GEA Sint Maarten 30 november 2022, ECLI:NL:OGEAM:2022:121).
Vereiste aangifte niet gedaan
4.4
De vereiste aangifte is niet gedaan als een aangifte de Inspecteur op een zodanig tijdstip bereikt, dat hij bij het regelen van de aanslag daarmee redelijkerwijze geen rekening kon houden. Dat een aangifte niet binnen de wettelijke termijn of de door de Inspecteur gestelde termijn is binnengekomen, brengt op zichzelf dus niet mee dat de vereiste aangifte in de zin van Artikel 30, lid 6 ALL niet is gedaan (vgl. GEA Aruba 13 maart 2019, ECLI:NL:OGEAA:2019:144).
4.5
Belanghebbende heeft, pas op 15 juni 2023 de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 gedaan, terwijl de aanslagen zijn vastgesteld op 27 december 2019. Deze aangiften hebben de Inspecteur op een zodanig laat tijdstip bereikt, dat de Inspecteur bij het regelen van de aanslagen daarmee redelijkerwijs geen rekening kon houden. Dit betekent dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, en dat voornoemde bewijsregel van artikel 30, lid 6 ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast) van toepassing is.
Redelijke schatting
4.6.1
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem opgelegde aanslag niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting (vgl. GEA Curaçao 24 juni 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:175).
4.6.2
Aangezien belanghebbende geen aangifte heeft ingediend over de jaren 2014 tot en met 2016 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen ambtshalve voor die periode vastgesteld op NAf 580.000. De Inspecteur is uitgegaan van de aanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2014 waarin belanghebbende inkomsten uit (vroegere) arbeid heeft aangegeven. Voor die jaren zijn de aanslagen vastgesteld op NAf 534.000, Daarnaast heeft de Inspecteur aangevoerd dat belanghebbende in de onderhavige jaren naast arbeidsinkomsten ook andere inkomsten, namelijk interest (bank/spaartegoed) dividend moet hebben genoten. Daarbij heeft hij betoogd dat belanghebbende directeur en bestuurder is van diverse vennootschappen van het [Q] en Casinoketen en uiteindelijk gerechtigde is tot de aandelen in diverse vennootschappen.
4.6.3
Volgens de Inspecteur dient bij het ambtshalve vastgestelde belastbaar inkomen nog te worden bijgeteld de door belanghebbende aangegeven inkomsten uit onroerende goederen in Turkije. Tussen partijen is niet in geschil dat de inkomsten uit onroerende goederen onderhevig zijn aan de heffing van inkomstenbelasting, dat belanghebbende over deze inkomsten in Turkije belasting heeft betaald, en dat op grond van het door de Inspecteur gevoerde beleid ter zake een recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bestaat (volgens de in het memorandum vermelde methode van verrekening) tot maximaal het bedrag dat aan belasting is betaald in het buitenland. Verder blijkt uit het overgelegde memorandum dat dit beleid tevens inhoudt dat de belastingplichtige aan de hand van betalingsbewijzen aannemelijk dient te maken dat in het buitenland belasting is betaald.
4.6.4
De Inspecteur heeft onbestreden aangevoerd dat met de bijtelling van de inkomsten uit onroerende goederen in Turkije en toepassing van aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor deze inkomsten, de verschuldigde inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 evenwel hoger is dan de opgelegde aanslagen.
4.6.5
Het voorgaande in overweging nemende, is het Gerecht van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld door de Inspecteur.
Verzwaard tegenbewijs
4.7
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor (verzwaard) tegenbewijs te leveren op de in artikel 30, lid 6 ALL bedoelde wijze (vgl. HR, 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Belanghebbende heeft – samengevat – aangevoerd dat de schatting van het inkomen onterecht is. In de jaren 2010 tot en met 2012 zijn inderdaad arbeidsinkomsten aangegeven, maar die dienen in een ander perspectief te worden bezien. Hij heeft in die jaren een fictief inkomen aangegeven louter om in aanmerking te kunnen komen voor de penshonadoregeling. De penshonadoregeling is hem onthouden, waarna hij in de jaren die volgden steeds het werkelijk inkomen dat hij in het buitenland heeft genoten in zijn aangiften heeft aangegeven. Hij is hoogbejaard (ver in de zeventig) en heeft in de onderhavige jaren als pro forma bestuurder gefungeerd, zonder inkomen.
4.8
Het Gerecht acht dat hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De aanslagen zullen derhalve niet worden verminderd.
Premie AVBZ
4.9
Vaststaat dat belanghebbende ingezetene is van Sint Maarten (r.o. 2.1.) Op grond van artikel 20, lid 1, in samenhang met artikel 4, lid 1, van de Landsverordening AVBZ zijn ingezetenen van Sint Maarten verzekerd en premieplichtig voor de AVBZ. In artikel 4, lid 2 Landsverordening AVBZ is echter bepaald dat bij landsbesluit, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking kan worden gegeven aan de kring der verzekerden. Daaraan is uitvoering gegeven in het Landsbesluit beperking kring verzekerden AVBZ. Gesteld noch gebleken is dat zich in het onderhavige geval een situatie voordoet zoals genoemd in dit Landsbesluit, zodat het Gerecht ervan uitgaat dat belanghebbende als ingezetene verzekerd en premieplichtig is voor de AVBZ.
4.1
Voor de hoogte van de premie AVBZ gelden voor de jaren 2014 tot en met 2016 wettelijke maxima van NAf 417.357 (premie-inkomen) en NAf 8.347,14 (premie). De Inspecteur heeft mitsdien de aanslagen premie AVBZ voor de jaren 2014 tot en met 2016 juist vastgesteld.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding om belanghebbende te veroordelen tot een proceskostengoeding.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 9 februari 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.