ECLI:NL:OGEAM:2022:106

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
SXM202000350 en SXM202000351
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. D.J. Jansen
  • mr. S.C.M.J. Bucx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen naheffingsaanslagen en boetes BBO 2013 en 2014

In deze zaak is in geschil of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen naheffingsaanslagen en boetes opgelegd door de Inspecteur der Belastingen over de jaren 2013 en 2014. De belanghebbende, een handelsonderneming die cosmetica en elektronica verkoopt, heeft verklaard de naheffingsaanslagen niet te hebben ontvangen. De Inspecteur heeft niet kunnen aantonen dat de aanslagen tijdig zijn verzonden. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het bezwaar ontvankelijk is, omdat de belanghebbende de aanslagen niet onder ogen had gekregen op het moment van indienen van het bezwaar. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen en boetes opgelegd op basis van een boekenonderzoek, waaruit bleek dat de administratie niet voldeed aan de eisen van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL). De belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de schatting van de Inspecteur onjuist was, waardoor de omzetcorrectie voor het jaar 2014 in stand blijft. Het Gerecht heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 30 november 2022
BBZ nrs. SXM202000350 en SXM202000351
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 11 mei 2018 naheffingsaanslagen in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) over de jaren 2013 en 2014 opgelegd van respectievelijk NAf 4.493 en NAf 17.817. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd van NAf 1.123 (2013, 25%) en NAf 4.454 (2014, 25%) wegens het grofschuldig niet betalen van BBO.
1.2
Belanghebbende heeft op 2 januari 2019 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 25 februari 2019 het bezwaar nader aangevuld.
1.4
Belanghebbende heeft op 29 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 18 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft een nader stuk (reactie op het verweerschrift) waarop de dagtekening 17 september 2020 vermeld is, ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020 te Philipsburg. Namens belanghebbende zijn verschenen [A], verbonden aan [X], en [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C]. en [D]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter mr. dr. A.J.H. van Suilen vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding. De zitting is geschorst wegens het onwel worden van een van de gemachtigden van belanghebbende.
1.8
Belanghebbende is door de griffie uitgenodigd voor een nadere zitting op 11 februari 2021. Op verzoek van belanghebbende is uitstel verleend van de mondelinge behandeling.
1.9
De Inspecteur heeft op 14 juni 2021 per e-mail een pleitnota ingediend.
1.1
Een tweede zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021 te Philipsburg. Namens belanghebbende zijn verschenen [A], verbonden aan [X], en [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D]. Op de zitting is deze zaak samen behandeld met de zaken van belanghebbende met nummers SXM202000353 t/m SXM202000357, SXM2019000941, SXM201901223 en SXM201901224. De Inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen. De rechter, mr. D.J. Jansen, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.11
Op 15 juni 2021 zijn ook behandeld de zaken van de zustervennootschappen [L], [P] en [M] (hierna tezamen zustervennootschappen). Evenals bij belanghebbende vloeien de beroepszaken van deze vennootschappen voort uit correcties naar aanleiding van boekencontroles voor de BBO.
1.12
Belanghebbende heeft op verzoek van het Gerecht (op de zitting van 15 juni 2021) op 16 juni 2021 een volmacht overgelegd.
1.13
Belanghebbende heeft daarna op 18 juni 2021 en 24 juni 2021 nadere stukken ingediend. De rechter heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteerde tot 2015 twee winkels, waarin verzorgingsproducten, parfums, haarproducten en elektronica werden verkocht. Haar directeur en enig aandeelhouder is [digra] (hierna: digra).
2.2
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld met betrekking tot de loonheffingen en BBO over de jaren 2012 tot en met 2014. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 16 maart 2018. Daarin is over de BBO – voor zover van belang – het volgende vermeld:

2.2 Bedrijfsactiviteiten
Belastingplichtige/inhoudingsplichtige exploiteerde een handelsonderneming, die zich bezighield met het verkopen van cosmetica en elektronica, waarbij cosmetica het meest werd verkocht. De producten die werden verkocht waren:
  • Verzorgingsproducten;
  • Parfums;
  • Haarproducten;
  • Pruiken en synthetisch haar;
  • Elektronica.
2.3
Organisatiestructuur van de [L] (2012 tot en met 2014)
[organisatiesstructuur is geanonimiseerd]
Ieder NV had een aparte vestiging. Er was geen sprake van fiscale eenheid. Per eind 2014 zijn de activiteiten van [M] gestaakt. Per 2015 zijn alle activiteiten van de resterende NV's bij [L] ondergebracht. Alle werknemers zijn per 2015 op de loonlijst van [L] toegevoegd. Per 2015 wordt er één jaarrekening opgesteld. Dit is onder naam van [L].
Hier volgt een overzicht van de kernactiviteiten per NV over de jaren 2012 tot en met 2014:
- [ L]: Groothandel
o Producten: Cosmetica.
- [ P]: Kleinhandel/Groothandel met 2 filialen ([L] 1 gevestigd te [adres] en [L] gevestigd te [adres]).
o [L] 1  Producten: Cosmetica.
O [L] 2  Producten: Cosmetica en elektronica.
- [Belanghebbende]: Kleinhandel
o Producten: Cosmetica en elektronica.
- [M]: Kleinhandel
o Producten: Cosmetica.
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat de gelieerde bedrijven onderling transacties met elkaar hadden zonder rekening te hebben gehouden dat elk NV los van elkaar staat. De transacties waren onder andere:
  • [L] leverde voorraad vanuit [L] aan de andere 3 NV's. Deze leveringen werden niet bijgehouden;
  • Het bedrijf dat meer liquide middelen had aan het eind van de maand, betaalde de water- en elektrakosten van de overige NV's;
  • Maandelijks betaalde [P] $3.000 aan [M] voor huisvestingskosten. Deze betalingen hadden betrekking op de kosten van verblijf van de werknemers afkomstig uit India. Deze werknemers stonden op de loonlijst van [L], [P], [Belanghebbende] en [M]. Deze werknemers wonen in appartementen op het huisadres van de digra (…). Alle werknemers hebben een eigen appartement ter beschikking gekregen van de digra. De gelieerde maatschappij [P] betaalt de digra voor de terbeschikkingstelling;
  • [M] had een kok in loondienst die voor eten zorgde voor de digra en werknemers van de verschillende NV's;
  • Op de balans van [P] was een auto geactiveerd. Deze auto werd aan de digra ter beschikking gesteld. Werknemers van de verschillende NV's gebruikten deze auto, voornamelijk voor woonwerkverkeer;
  • [M] betaalde de telefoonkosten ("chippie company") voor werknemers van de verschillende NV's.
Gezien het feit dat over de jaren 2012 tot en met 2014 de bedrijven onderling transacties met elkaar hadden en in sommige gevallen werknemers van de andere NV ook hierdoor werden bevoordeeld, stel ik voor om de werknemers die niet op de loonlijst stonden van hun desbetreffende NV's ook zullen worden aangemerkt voor bevoordeling door de andere NV's.
2.4
Ingediende aangiften
Vóór de aankondiging van het onderzoek waren door belastingplichtige/inhoudingsplichtige, voor zover relevant voor dit onderzoek, de volgende aangiften ingediend:
  • LB over de jaren 2012 tot en met 2014;
  • BBO over de jaren 2012 tot en met 2014.
Vóór de aankondiging van het onderzoek waren door inhoudingsplichtige de VZL over de jaren 2012 tot en met 2014 ingediend.
(…)
3.4
Administratieplicht
Op basis van artikel 43, lid 2 ALL zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens, hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
1. Omdat een (groot) deel van de omzet per kas wordt ontvangen dient belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren. Uit de volgende constatering blijkt dat dit niet het geval is:
 De verantwoorde opbrengsten in het kasboek sluiten niet aan met de opbrengsten in het grootboek.
2. Er is geen inventarisatie over de controlejaren uitgevoerd.
3. De gelieerde bedrijven hadden onderling transacties met elkaar zonder rekening te hebben gehouden dat elke NV los van elkaar staat.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.5
Bewaarplicht
Op basis van artikel 43, leden 2 en 6 ALL zijn administratieplichtigen verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende 10 jaar te bewaren.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de volgende delen van de administratie niet zijn bewaard:
  • de inkoopfacturen over het jaar 2013 van diverse leveranciers. Deze heb ik tot op heden niet ontvangen;
  • het grootboek over het jaar 2014 ontbreekt;
  • de facturen van de telefoonkosten over het jaar 2013.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 43, leden 2 en 6 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.6
Factureringsplicht
Ik heb geconstateerd dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan de factureringsplicht. Volgens artikel 44 ALL is belastingplichtige hiertoe wel verplicht.
lk heb geconstateerd dat bij belastingplichtige in ieder geval de volgende onderdelen van de
kasregistratie ontbreken of niet aan de eisen voldoen:
Naam en adres van belastingplichtige die de levering of de dienst verricht;
Het door de Belastingdienst toegekende registratienummer (CRIB-nummer) van degene die de levering of de dienst verricht;
Een duidelijke omschrijving van de geleverde goederen of van de verrichte dienst;
De hoeveelheid van de geleverde goederen;
Doorlopend nummering van de facturen.
3.7
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen "Administratieplicht, “Bewaarplicht" en "Factureringsplicht" genoemde bevindingen heb ik het volgende geconstateerd:
  • Er is geen rekening met loon in natura gehouden;
  • In de controlejaren is er geen aansluiting tussen de omzet conform de aangiften BBO en de omzet volgens de jaarrekening;
  • In het jaar 2014 is de BW% zeer laag in vergelijking met de voorgaande jaren;
  • De huuropbrengsten die door belastingplichtige worden genoten, zijn niet verantwoord;
  • Het banksaldo (W1B Naf) volgens de bankafschriften eind 2014 sluit niet aan met de jaarrekening (saldo jaarrekening dient $15.416 hoger te zijn dan verantwoord).
De in dit hoofdstuk genoemde bevindingen hebben gevolgen voor de in dit onderzoek betrokken belastingaangiften. lk verwijs naar hoofdstukken 4 en 5 van dit rapport.
Naar aanleiding van de in dit hoofdstuk genoemde bevindingen zijn opmerkingen gemaakt. Deze opmerkingen zijn in onderdeel 8.1 van dit rapport opgenomen.
(…)
5 BELASTING OP BEDRIJFSOMZETTEN
5.1
Algemeen
Belastingplichtige exploiteerde een handelsonderneming, die zich bezig hield met het verkopen van cosmetica en elektronica, waarbij cosmetica het meest werd verkocht.
5.2
Aansluitingen
5.2.1
Aansluiting tussen de omzet jaarrekening en de omzet waarover BBO is aangegeven
Ik heb vastgesteld dat met betrekking tot de jaren 2013 en 2014 er geen aansluiting is tussen de omzet volgens de jaarrekening en de omzet waarover BBO is aangegeven.
Deze berekening luidt als volgt:
Jaar
2013
2014
Aangegeven omzet volgens jaarrekening ($)
1.027.484
1.053.244
Aangegeven omzet volgens jaarrekening (Nafl)
1.849.471
1.895.839
Verschuldigde BBO (5%) (Nafl)
92.474
94.792
Verantwoorde BBO
89.061
93.741
Na te heffen BBO (Nafl)
3.413
1.051
Belastingplichtige heeft de verschillen niet verklaard. Ik stel daarom voor de BBO begrepen in deze omzet na te heffen.
Correctie
2013
2014
Aansluiting jaarrekening
3.413
1.051
5.2.2
Huuropbrengsten
Tijdens het onderzoek heb ik geconstateerd dat belastingplichtige een locatie in haar winkel onderverhuurt aan een derde. Dhr. [directeur] (directeur van Nee NV) huurt een gedeelte om zijn bedrijf te voeren. Hij verkoopt telefoons en telefoonartikelen. Er zijn 2 huurovereenkomsten getekend. De ene liep van 1 maart 2013 t/m 1 maart 2016 en de andere loopt van 1 maart 2016 t/m 1 maart 2019. Huurbedrag per maand bedroeg $1.200 van 1 maart 2013 t/m 31 december 2015. Vanaf 1 januari 2016 is het bedrag verhoogd naar $1.500. Ik verwijs naar bijlage 5 voor de huurovereenkomsten. Zie onderstaand tabel voor de na te heffen BBO hierover:
BBO bij verhuur
2013
2014
Huuropbrengsten per maand
$1.200
$1.200
Aantal maanden verhuurd
10
12
Totale huuropbrengsten
$12.000
$14.400
Totale huuropbrengsten (Nafl)
21.6
25.92
Na te heffen BBO (5%)
1.08
1.296
5.2.3
BBO over omzetcorrectie
Gedurende de controlejaren zijn de volgende brutowinstmarges (jaarrekening) verantwoord:
In dollars
2012
2013
2014
Omzet
1.104.012
1.027.484
1.053.244
Kostprijs van de verkopen
656.4
675.74
765.137
BW
447.612
351.744
288.107
BW (%)
68,19%
52,05%
37,65%
Bij onderzoek met onderzoeksnummer (..) ([P]) heeft belastingplichtige een lijst over het jaar 2013 afgegeven met kostprijzen en verkoopprijzen van de meest verkochte artikelen. Hieruit werd een gemiddelde BW% van 68% berekend, zie bijlage 6. Gezien het feit dat belastingplichtige dezelfde artikelen gedurende de controlejaren als [P] had verkocht, zal de BW% van belastingplichtige in de controlejaren ook rond de 68% moeten zitten.
Er is geen grootboek over het jaar 2014 overhandigd. Belastingplichtige kan niet aantonen waarom de BW% over het jaar 2014 zo laag was (37,65%). Gezien de bovengenoemde feiten stel ik voor om de BW% over het jaar 2014 te corrigeren. Ik zal uitgaan van een BW% van 60,12% (gemiddelde BW van de jaren 2012 en 2013; 68,19% en 52,05%). Zie onderstaand tabel voor de voorgestelde correctie.
2014
Aangegeven kostprijs van de verkopen
$765.137
BW%
60,12%
Berekende omzet
$1.225.137
Verantwoorde omzet
$1.053.244
Correctie omzet
$171.893
Correctie omzet
Nafl 309.407
Uitgaande van een omzetcorrectie van Nafl 309.407 is de na te heffen BBO 15.470 (5% van 309.407) voor het jaar 2014.
5.3
Recapitulatie naheffing BBO
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende recapitulatie:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
5.2.1
Aansluiting omzet jaarrekening met omzet conform aangifte BBO
3.413
1.051
5.2.2
BBO bij huuropbrengsten
1.08
1.296
5.2.3
BBO bij omzetcorrectie
15.47
Totaal naheffing BBO
4.493
17.817
6. GEVOLGEN VOOR DE BELASTINGHEFFING
(...)
6.2
BBO
Naar aanleiding van het boekenonderzoek stel ik u voor naheffingsaanslagen BBO op te leggen voor de volgende bedragen:
2012
2013
2014
Na te heffen BBO
-
4.493
17.817
(..)
8. SLOTOPMERKINGEN
8.1
Opmerkingen
Tijdens het onderzoek is belastingplichtige op het volgende gewezen:
  • Inhoudingsplichtige dient loon in natura in de salarisadministratie te verwerken.
  • Belastingplichtige dient rekening te houden met de verschuldigde BBO bij de huuropbrengsten.
  • Belastingplichtige dient per direct de voorraad bij te houden, te inventariseren en de inventarisatielijst te bewaren.
  • Belastingplichtige dient voortaan zich aan de bewaarplicht conform artikel 43, leden 2 en 6 ALL te houden.
8.2
Standpunt belastingplichtige en akkoordverklaring
Belastingplichtige heeft het conceptrapport op 1 september 2017 ontvangen. Op 5 september 2017 werd Sint Maarten echter getroffen door orkaan Irma. Belastingplichtige heeft dan ook niet kunnen reageren binnen de twee weken termijn op het conceptrapport. Op 27 november 2017 heeft belastingplichtige gereageerd en ging niet akkoord met een aantal punten. Hierdoor is het rapport aangepast. De controlemedewerker gaat akkoord met het niet corrigeren van loon in nature voor wat betreft maaltijden.”
2.3
De Inspecteur heeft in overeenstemming met de bevindingen in het rapport naheffingsaanslagen BBO opgelegd over de jaren 2013 en 2014.
2.4
Van de boekencontroles bij de zustervennootschappen zijn controlerapporten uitgebracht op 31 augustus 2018 ([L]) en 31 januari 2018 ([P] en [M]). Bij belanghebbende en de zustervennootschappen was voor de controlejaren de heer [I] (hierna: [I]) de administrateur.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt en zo ja, of de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende heeft met betrekking tot de vergrijpboetes in de diverse schriftelijke stukken niet bestreden dat sprake is van grove schuld. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard de vergrijpboetes niet te betwisten.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen BBO en de bijhorende boetes 2013 en 2014 is op 2 januari 2019 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2 Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 2 oktober 2019 een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31 ALL kan binnen twaalf maanden na 2 oktober 2019, in dit geval dus uiterlijk op 2 oktober 2020, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 29 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.6
In artikel 29, lid 1 ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.7
De onderhavige naheffingsaanslagen zijn gedagtekend op 11 mei 2018. Het bezwaarschrift is op 2 januari 2019 ingediend.
4.8
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij de naheffingsaanslagen niet heeft ontvangen. Hierbij wordt opgemerkt dat ter zitting vast is komen te staan dat belanghebbende in september en oktober van het jaar 2018 via overzichten van openstaande belastingaanslagen bij de Ontvanger op de hoogte van de naheffingsaanslagen is gekomen.
4.9
In hetgeen belanghebbende heeft verklaard ligt de betwisting van de tijdige verzending van de aanslagbiljetten besloten (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102). Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur de aanslagbiljetten tijdig naar haar heeft verzonden, ook zonder dat zij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur aannemelijk maken dat de belastingaanslagen, en overtuigend aantonen [1] dat de boetebeschikkingen wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende zijn verstuurd (vgl. HR 23 november 2007,ECLI:NL:HR:2007:BB8440; GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361).
4.1
De Inspecteur heeft in dat verband niets aangevoerd. De Inspecteur heeft aldus, tegenover de betwisting van belanghebbende, de tijdige verzending van de belastingaanslagen en de boetebeschikkingen niet aannemelijk gemaakt. De conclusie is dan dat aangenomen moet worden dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaar de naheffingsaanslagen (en boetebeschikkingen) nog niet onder ogen had gekregen. Dit betekent dat belanghebbende ontvankelijk in haar bezwaar moet worden verklaard (vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, GEA Curaçao 2 augustus 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:258).
4.11
Gelet op het voorgaande is het bezwaar ontvankelijk.
Inhoudelijk
Onbevoegde vertegenwoordiging
4.12.1
Voor de boekencontrole bij belanghebbende was [I] de contactpersoon. In het controlerapport staat telkens onder het kopje ‘Administrateur’ dat de jaarrekeningen 2012 tot en met 2014 zijn samengesteld door ‘[PSBS]’ (hierna: PSBS). Daarbij is als contactpersoon [I] vermeld.
4.12.2
Belanghebbende betoogt dat [I] niet bevoegd was om belanghebbende te vertegenwoordigen bij de boekenonderzoeken. Volgens belanghebbende heeft [I] ‘opzettelijke grove fouten gemaakt om boekenonderzoeken te activeren ter verzekering van toekomstige geldstromen voor zijn bemiddeling’. Hij heeft telkens zonder toestemming van de eigenaar van PSBS (mevrouw [S]) gebruik gemaakt van het bedrijfslogo en adres van PSBS voor de opmaak van financiële rapporten (jaarrekeningen). Hij heeft zich voorgedaan als medewerker van PSBS. Mevrouw [S] heeft in dit verband op 20 januari 2020 bij de politie aangifte van valsheid in geschrifte gedaan tegen [I]. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het proces-verbaal.
4.12.3
Volgens belanghebbende kon [I] zonder machtiging belanghebbende niet vertegenwoordigen en verzoekt het Gerecht om alle correcties naar aanleiding van het boekenonderzoek achterwege te laten.
4.12.4
De Inspecteur heeft onbetwist aangevoerd dat het boekenonderzoek schriftelijk is aangekondigd aan belanghebbende en de digra. In de aankondigingsbrief is verzocht om ervoor zorg te dragen dat de adviseur/accountant bij het inleidend gesprek en onderzoek aanwezig zou zijn. Bij het inleidend gesprek heeft de digra, [I] als diens adviseur/accountant geïntroduceerd. De digra was zelf ook daarna samen met [I] op de vervolggesprekken aanwezig. De Inspecteur heeft verder aangevoerd dat ook mevrouw [S] betrokken was bij het boekenonderzoek. Belanghebbende heeft dit niet betwist, maar stelt dat haar betrokkenheid zeer beperkt was.
4.12.5
Het Gerecht is het met de Inspecteur eens dat uit artikel 33 van de ALL niet volgt dat de Inspecteur gehouden is om in een geval als het onderhavige waarin de digra, [I] als de administrateur en contactpersoon bij de controle naar voren heeft geschoven, een volmacht te eisen. De Inspecteur had immers geen reden om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [I].
4.12.6
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat zij over de kundigheid van [I] op het verkeerde been is gezet omdat hij zich heeft doen voorkomen als medewerker van PSBS overweegt het Gerecht als volgt.
4.12.7
Het ligt op de weg van belanghebbende om zich te vergewissen van de kundigheid en het kantoor van de dienstverlener waarmee zij een contract aangaat. Daarbij komt dat een belastingplichtige die een fiscale dienstverlener inschakelt zelf verantwoordelijk blijft voor de fiscale verplichtingen. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [I] zonder toestemming het logo en de naam van PSBS heeft gebruikt – door de betrokkenheid van mevrouw [S] bij de controle heeft het Gerecht hier twijfels over – kan dit daarom niet leiden tot de door belanghebbende gewenste gevolgen.
4.12.8
Over de klacht van belanghebbende dat de digra de Nederlandse taal niet zou beheersen merkt het Gerecht op dat zowel het Nederlands als het Engels officiële talen zijn in Sint Maarten. Ingevolge artikel 3, lid 1 van de Landsverordening houdende vaststelling van officiële talen bedient de overheid in de mondelinge en schriftelijke communicatie met ingezetenen zich van één van de officiële talen. In het onderhavige geval is door de Inspecteur in het Nederlands met de digra gecommuniceerd. Niet is gebleken dat de digra een voorkeur voor het Engels kenbaar heeft gemaakt aan de Inspecteur. Daarbij komt dat de digra is bijgestaan door iemand die de Nederlandse taal wel beheerst.
Correcties voor de jaren 2013 en 2014
4.13
De correcties betreffen (i) aansluitingsverschillen tussen de omzet verantwoord in de jaarrekening en de aangegeven omzet, (ii) niet aangegeven huuropbrengsten, en (iii) een omzetcorrectie voor het jaar 2014.
4.14.1
Belanghebbende bestrijdt de aansluitingsverschillen voor deze jaren niet. Ook bestrijdt belanghebbende niet de niet aangegeven huuropbrengsten. Met betrekking tot deze correcties richt de grief van belanghebbende zich tegen de berekening van de verschuldigde BBO. Volgens belanghebbende berekent de Inspecteur de BBO dubbel door over de omzet en huuropbrengsten – waarin de BBO al is inbegrepen – nogmaals BBO in rekening te brengen.
4.14.2
Volgens belanghebbende dient op basis van de juiste berekening met betrekking tot de aansluitingsverschillen teruggaaf van te veel betaalde BBO te worden verleend (2013: NAf 991 en 2014: NAf 3.463). Daarbij is belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 uitgegaan van respectievelijk NAf 88.070 (5/105 x 1.849.471) en NAf 90.278 (5/105 x 1.895.839) aan verschuldigde BBO.
4.14.3
Met betrekking tot de huuropbrengsten bedraagt aldus belanghebbende de verschuldigde BBO voor 2013 NAf 1.029 (5/105 x 21.600) en voor 2014 NAf 1.234 (5/105 x 25.920).
4.14.4
De Inspecteur heeft de na te heffen BBO voor de aansluitingsverschillen berekend op NAf 3.413 (2013) en NAf 1.051 (2014). Daarbij is de Inspecteur voor de jaren 2013 en 2014 uitgegaan van respectievelijk NAf 92.474 (5% x 1.849.471) en NAf 94.792 (5% x 1.895.839) aan verschuldigde BBO. De verschuldigde BBO voor de huuropbrengsten voor 2013 en 2014 heeft de Inspecteur berekend op respectievelijk NAf 1.080 (5% x 21.600) en NAf 1.296 (5% x 25.920).
4.14.5
Het Gerecht overweegt over de berekening van BBO als volgt. Ingevolge artikel 6, lid 1 van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (LBBO) wordt de belasting berekend over de bedrijfsomzet die de ondernemer in het kader van zijn onderneming heeft gerealiseerd. De bedrijfsomzet is het totaal van de vergoedingen die de ondernemer ontvangt voor de in het kader van zijn onderneming verrichte leveringen van goederen en diensten (artikel 1, lid 1 letter c LBBO). Onder vergoeding wordt verstaan al hetgeen ter zake van het leveren van een goed of het verrichten van een dienst wordt ontvangen (artikel 1, lid 1 letter g LBBO).
4.14.6
Gelet op de hiervoor aangehaalde bepalingen is belanghebbende over de gehele tegenprestatie, derhalve inclusief de eventueel door haar berekende 5 percent over de netto-vergoeding, BBO verschuldigd. Dit gehele bedrag wordt voor BBO aangemerkt als belaste vergoeding (vgl. RvBB, uitspraak 20 januari 2010, ECLI:NL:ORBBNAA:2010:6). De grief van belanghebbende treft derhalve geen doel.
Omzetcorrectie voor het jaar 2014
4.15
Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 een brutowinstpercentage verantwoord van 37,65%. Voor het jaar 2014 is de omzet met een bedrag van NAf 309.407 gecorrigeerd. Ter onderbouwing van de omzetcorrectie (zie 5.2.3 van het rapport) wijst de Inspecteur op de brutowinstpercentages voor de jaren 2012 (68,19%) en 2013 (52,5%) en naar het brutowinstpercentage (68%) van de zustervennootschap die dezelfde artikelen als belanghebbende verkoopt. Bij de omzetcorrectie is van belang de door de Inspecteur gestelde omkering en verzwaring van de bewijslast, die hierna zal worden behandeld.
Omkering en verzwaring bewijslast
4.16.1
Sedert de inwerkingtreding van de Landsverordening invoering hoger beroep in belastingzaken op 30 april 2016 – waarbij onder meer artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is komen te vervallen en geen overgangsmaatregel is getroffen – voorziet de LBB niet langer expliciet in de mogelijkheid van omkering en verzwaring van de bewijslast in de beroepsfase.
4.16.2
Wel is in artikel 30, lid 6, ALL nog immer de omkering en de verzwaring van de bewijslast geregeld voor de bezwaarfase. Daarin is bepaald dat de belastingaanslag wordt gehandhaafd indien ten onrechte geen aangifte is gedaan, de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan verplichtingen van artikel 40, 41, 42 en 43 ALL, waaronder de administratie- en bewaarplicht. Dit is slechts anders als de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre deze belastingaanslag onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.16.3
In een beroepsprocedure bij de belastingrechter ligt normaliter de uitspraak op bezwaar van de inspecteur ter toetsing voor. In dat verband zal de rechter ook moeten beoordelen of de inspecteur terecht de dwingende regeling van de omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 30, lid 6, ALL al dan niet heeft toegepast. Als vaststaat dat de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan, of in gebreke is gebleven om aan zijn fiscale verplichtingen als bedoeld in artikel 40, 41, 42 en 43 ALL te voldoen, dan moet de inspecteur in beginsel de omkering toepassen.
4.16.4
In het onderhavige geval heeft de Inspecteur echter geen beslissing op het bezwaar genomen. Het Gerecht zal daarom zelf de bezwaargronden beoordelen en moeten doen wat de Inspecteur had behoren te doen. Als gevolg daarvan zijn de onderhavige naheffingsaanslagen ter inhoudelijke toetsing komen voor te liggen. In dat verband heeft de Inspecteur tijdens het boekenonderzoek belanghebbende gewezen op de omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege schending van de administratie- en bewaarplicht. In de beroepsfase heeft de Inspecteur eveneens het standpunt ingenomen dat de regeling van de omkering en verzwaring van de bewijslast toepassing moet vinden. In het vorenstaande vindt het Gerecht aanleiding te toetsen of er omstandigheden zijn die moeten leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast (vgl. GEA Sint Maarten 7 november 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:119).
Administratieplicht en bewaarplicht
4.16.5
In artikel 43, lid 2, ALL is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.16.6
In artikel 43, lid 6, ALL is bepaald dat administratieplichtigen verplicht zijn hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende tien jaar te bewaren.
4.16.7
Wat betreft de administratieplicht van artikel 43, lid 2, ALL heeft als uitgangspunt te gelden dat de eisen aan de administratie niet verder mogen reiken dan voor een goede uitvoering van de belastingheffing noodzakelijk is. Belanghebbende is belastingplichtig voor onder meer de BBO, zodat op grond van artikel 43 ALL van belanghebbende geëist kan worden dat haar administratie inzicht verschaft in de bepaling van de bedrijfsomzet.
4.16.8
In een onderneming zoals die van belanghebbende, waarbij een groot deel van de omzet per kas wordt ontvangen, vormt een sluitende kasadministratie een centraal en onmisbaar onderdeel van de administratie. Bij het boekenonderzoek is geconstateerd dat de verantwoorde opbrengsten in het kasboek niet aansluiten met de opbrengsten in het grootboek. Voor het jaar 2014 ontbreekt bovendien het grootboek. Het Gerecht is daarom van oordeel dat belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd. Verder is geconstateerd (voor de controlejaren) dat transacties met gelieerde vennootschappen niet juist zijn verantwoord in de administratie, dat geen inventarisatie van de voorraad is uitgevoerd en dat het brutowinstpercentage dat uit de administratie blijkt substantieel lager ligt dan de voorgaande jaren. Belanghebbende heeft niet aan haar bewaarplicht voldaan. Het grootboek over het jaar 2014, inkoopfacturen en kostenfacturen over het jaar 2013, zijn niet bewaard.
4.16.9
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende administratieplicht zoals voorgeschreven in artikel 43 ALL. Het Gerecht acht deze schending voldoende ernstig voor toepassing van de bewijsregel van artikel 30, lid 6 ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast).
Redelijke schatting
4.17
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De naheffingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft het brutowinstpercentage van 37,65% gecorrigeerd naar een percentage van 60,12%, het gemiddelde van het brutowinstpercentage van de jaren 2012 en 2013. Op basis daarvan is de omzet berekend op USD 1.225.137. Niet kan worden gezegd dat deze correctie onredelijk of willekeurig is vastgesteld
Verzwaard tegenbewijs
4.18.1
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 30, lid 6 ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Belanghebbende stelt dat een dagboek bestaat waarin de dagelijkse verkopen worden verantwoord, en voorts dat te volgen is dat deze opbrengsten bij de bank worden gestort. Deze stelling heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft ingebracht onvoldoende onderbouwd. Belanghebbende heeft verder gewezen op de door haar overgelegde ‘Turnover Tax Analysis’. Daarin is vermeld dat de voorraadwaardering en kostprijsberekening niet correct is gebeurd (zie 2.1 van voormeld rapport) en dat het brutowinstpercentage voor de jaren 2013 en 2014 respectievelijk 46,06% en 42,7% dient te bedragen. Rekening houdende met de gecorrigeerde kostprijs van de verkopen in samenhang met het hiervoor vermelde brutowinstpercentage van respectievelijk 46,06% en 42,7% concludeert belanghebbende dat de aangegeven omzet correct is. Voormelde kostprijs en percentages zijn echter gebaseerd op cijfers en gegevens die niet controleerbaar zijn.
4.18.2
Het Gerecht acht de verklaringen van belanghebbende daarom niet dermate overtuigend dat daarmee elke redelijke twijfel is uitgesloten dat belanghebbende de omzetcorrecties niet heeft genoten. Belanghebbende heeft derhalve niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De omzetcorrectie voor het jaar 2014 blijft derhalve in stand.
Slotsom
4.19
Ook in hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd ziet het Gerecht geen aanleiding om te oordelen dat de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen en boetes gegrond zijn. Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen zal het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaren.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (hierna: LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 2.100 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1, samenhangende zaken factor 1,5).
5.5
Voor de vergoeding van de proceskosten hangen de zaken betreffende de BBO van belanghebbende en de zustervennootschappen (totaal vier vennootschappen) samen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512, worden samenhangende zaken als één zaak beschouwd. Gelet hierop komen de proceskosten in de beroepsfase maar één keer voor vergoeding in aanmerking. De proceskosten voor de onderhavige zaak worden dan ook vastgesteld op 1/4 van NAf 2.100, ofwel NAf 525
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en de boetes BBO 2013 en 2014 ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 525; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 30 november 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.

Voetnoten

1.Het bezwaarschrift dateert van vóór 1 augustus 2019, zodat voor boetes nog de zwaardere bewijslast geldt (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102).