ECLI:NL:OGEAM:2022:121

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
SXM202000348 en SXM202000349
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boekencontrole en omkering bewijslast in belastingzaken met naheffingsaanslagen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 30 november 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een belastingplichtige tegen naheffingsaanslagen in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) voor de jaren 2013 en 2014. De belastingplichtige, die tot 2015 twee winkels exploiteerde, kreeg op 11 mei 2018 naheffingsaanslagen opgelegd van respectievelijk NAf 22.770 en NAf 22.486, met vergrijpboetes van 50% wegens opzettelijk niet betalen van BBO. Na bezwaar en beroep tegen het niet tijdig beslissen van de Inspecteur, werd het beroep ontvankelijk verklaard. De rechter oordeelde dat de belastingplichtige niet had voldaan aan haar administratieplicht en bewaarplicht, wat leidde tot de toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. De Inspecteur had de naheffingsaanslagen gebaseerd op een redelijke schatting van de omzet, waarbij geconstateerd werd dat de belastingplichtige geen sluitende kasadministratie voerde en geen bewijs kon leveren voor de juistheid van de aangegeven omzet. De rechter verklaarde het bezwaar ongegrond en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van de belastingplichtige. De uitspraak benadrukt het belang van een goede administratie en de gevolgen van het niet naleven van fiscale verplichtingen.

Uitspraak

Uitspraak van 30 november 2022
BBZ nrs. SXM202000348 en SXM202000349
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 11 mei 2018 naheffingsaanslagen in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) over de jaren 2013 en 2014 opgelegd van respectievelijk NAf 22.770 en NAf 22.486. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd van NAf 11.385 (50%) en NAf 11.243 (50%) wegens het opzettelijk niet betalen van BBO.
1.2
Belanghebbende heeft op 2 januari 2019 daartegen bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft het bezwaar op 25 februari 2019 en 19 september 2019 nader aangevuld.
1.3
Belanghebbende heeft op 29 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.4
De Inspecteur heeft op 19 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
1.5
Belanghebbende heeft een nader stuk (reactie op het verweerschrift) waarop de dagtekening 17 september 2020 vermeld is, ingediend.
1.6
Belanghebbende is uitgenodigd voor een zitting op 8 oktober 2020 te Philipsburg. De zitting heeft geen doorgang gevonden wegens het onwel worden van de gemachtigde van belanghebbende tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2020 van een andere zaak.
1.7
Belanghebbende is door de griffie uitgenodigd voor een nadere zitting op 11 februari 2021. Op verzoek van belanghebbende is uitstel verleend van de mondelinge behandeling.
1.8
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021 te Philipsburg. Namens belanghebbende zijn verschenen [A], verbonden aan [Q], en [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D]. Op de zitting is deze zaak samen behandeld met de zaken van belanghebbende met nummers SXM202000518, SXM202000520, SXM202000521, SXM202000523, SXM202000524 en SXM202000843. De rechter, mr. D.J. Jansen, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.9
Op 15 juni 2021 zijn ook behandeld de zaken van de zustervennootschappen [L] N.V., [Z] N.V. en [W] N.V. (hierna tezamen zustervennootschappen). Evenals bij belanghebbende vloeien de beroepszaken van deze vennootschappen voort uit correcties naar aanleiding van boekencontroles voor de BBO. Hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de zaak van [Z] N.V. door partijen is ingebracht moet in deze zaak als ingelast worden beschouwd.
1.1
Belanghebbende heeft op verzoek van het Gerecht (op de zitting van 15 juni 2021) op 16 juni 2021 een volmacht overgelegd. De Inspecteur heeft op verzoek van het Gerecht op 21 juni 2021 nadere stukken overgelegd.
1.11
Belanghebbende heeft op 18 juni 2021 en 24 juni 2021 nadere stukken ingediend. De rechter heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteerde tot 2015 twee winkels, waarin verzorgingsproducten, parfums en haarproducten werden verkocht. Haar directeur en enig aandeelhouder is [digra] (hierna: digra).
2.2
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld met betrekking tot de loonheffingen en BBO over de jaren 2012 tot en met 2014. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 31 januari 2018. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

2.2 Omschrijving bedrijf
Belastingplichtige dreef een handelsonderneming waar de volgende handelsgoederen verkocht werden: -verzorgingsproducten;
-parfums;
-haarproducten.
Belastingplichtige maakt deel uit van een concern genaamd '[L] NV'. (…). Per 1 januari 2015 zijn de bedrijfsactiviteiten (en ook activa, passiva en personeel) overgegaan in [L] NV en is belastingplichtige sindsdien slapend. Onder [L] NV worden dezelfde producten verhandeld en dezelfde verkooppunten (en handelsnaam) gebruikt. De activiteiten van [Z] NV zijn ook ondergebracht in [L] NV per 1 januari 2015. [W] NV is vanaf eind 2014 niet meer actief.
Gedurende de controleperiode waren er 14 personen in loondienst. De onderneming had twee verkooppunten in de Back Street te Sint Maarten. Er was een hoofvestiging ([L 1]) en een filiaal ([L] 2; toentertijd genaamd '[CC]'). De openingstijden van beide vestigingen waren van 8:00 a.m. tot en met 7:00 p.m. op maandag tot en met zaterdag en op zondag van 9:00 a.m. tot en met 3:00 p.m. Bij elke vestiging waren er 2 managers, 1 kassier en 2 a 3 verkoopsters. De managers waren belast met de dagelijkse leiding. (…) De gemiddelde omzet over de controlejaren conform de ingediende jaarcijfers is 2.248.220.
Opmerking
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat de gelieerde bedrijven onderling transacties met elkaar hadden zonder rekening te hebben gehouden dat elke NV los van elkaar staat. De transacties waren onder andere:
  • [L] NV leverde voorraad vanuit [L] NV aan de andere 3 NV's. Deze leveringen werden niet bijgehouden.
  • Het bedrijf dat meer liquide middelen had aan het eind van de maand, betaalde de water- en elektrakosten van de overige NV's.
  • Maandelijks betaalde belastingplichtige USD 3.000 aan de heer [W] voor huisvestingskosten. Deze betalingen hadden betrekking op de kosten van verblijf van de werknemers afkomstig uit India. Deze werknemers stonden op de loonlijst van belastingplichtige, [L] NV, [Z] NV en [W] NV. Deze werknemers woonden in appartementen op het huisadres van de digra ([digra]). Alle werknemers hadden een eigen appartement van de digra ter beschikking gekregen. Belastingplichtige betaalde de digra voor de terbeschikkingstelling.
  • [W] NV had een kok in loondienst die voor eten zorgde voor de digra en werknemers van de verschillende NV's.
  • Op de balans van belastingplichtige was een auto geactiveerd. Deze auto werd aan de digra ter beschikking gesteld. Werknemers van de verschillende NV's gebruikten deze auto, voornamelijk voor woon-werkverkeer.
  • [W] NV betaalde de telefoonkosten ("chippie company") voor werknemers van de verschillende NV's.
Gezien het feit dat over de jaren 2013 en 2014 de bedrijven onderling transacties met elkaar hadden en in sommige gevallen werknemers van de andere NV's ook hierdoor werden bevoordeeld, stel ik voor dat de werknemers die niet op de loonlijst stonden van hun desbetreffende NV's ook zullen worden aangemerkt voor bevoordeling door de andere NV's.
2.3
Ingediende aangiften
Vóór de aankondiging van het onderzoek waren door belastingplichtige/inhoudingsplichtige, voor zover relevant voor dit onderzoek, de volgende aangiften ingediend:
  • LB van de periode januari 2013 tot en met december 2014;
  • BBO van de periode januari 2013 tot en met december 2014.
Vóór de aankondiging van het onderzoek waren door inhoudingsplichtige de VZL ingediend over de jaren 2013 en 2014.
2.4
Eerder ingesteld boekenonderzoek
In het jaar 2013 heeft er bij belastingplichtige een boekenonderzoek plaatsgevonden. Het ingestelde boekenonderzoek had ten doel het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften:
- WB over de jaren 2008 tot en met 2011;
- BBO over de jaren 2008 tot en met 2011.
Tijdens dit onderzoek werd geconstateerd dat de administratie vele gebreken toonde waaronder:
Er werd geen kasadministratie gevoerd.
Aan het eind van het jaar werd de omzet van de kas verhoogd ter voorkoming van negatief kassaldo. De omzetbijtellingen waren als volgt:
- 2008: 1.103.000;
- 2009: 908.611;
- 201 I : 824.211.
3. De inkopen conform de administratie sloten niet aan met de inkopen herleidt uit de goederenbeweging voor het jaar 2010.
4. De omzet conform de aangiften BBO sloot niet aan met de omzet verantwoord in de administratie van de jaren 2008 tot en met 2010.
5. De grootboekadministratie sloot niet aan met de ingediende jaarcijfers 2008 tot en met 2011.
Naar aanleiding hiervan werden de volgende afspraken gemaakt met belastingplichtige:
  • Vanaf 1 december 2013 diende belastingplichtige een gedegen kasadministratie te voeren zodat de kasontvangsten dagelijks verantwoord worden in de administratie. Dit gold eveneens voor de ontvangsten per bank.
  • Vanaf 1 december 2013 diende belastingplichtige een voorraadadministratie te voeren.
(…)
3.2
Financiële administratie
De financiële administratie werd bijgehouden met behulp van het pakket Quick Books door Prudential Small Business Services NV. De administratie bestaat uit:
- ontvangen inkoopfacturen;
- ontvangen kostenfacturen;
- z-afslagen;
- bankafschriften;
- inventarisatielijsten van de voorraad;
- boeken waarin de dagomzet geregistreerd werd.
Wekelijks ging deze administratie naar de administrateur van belastingplichtige om deze te verwerken. De correctieboekingen en overige voorafgaande journaalposten werden door de administrateur gemaakt en hij stelde de jaarstukken op. Ook verzorgde hij de aangiften WB en BBO.
(…)
3.4
Administratieplicht
Op basis van artikel 43, lid 2 ALL zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens, hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
1. Omdat de omzet grotendeels per kas wordt ontvangen dient belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren. Uit de volgende constatering blijkt dat dit niet het geval is:
- Er werd geen kasboek bijgehouden.
- In de grootboekrekening van de kas (Cash) werd de contante omzet met 1 totaalbedrag geboekt.
2. De gelieerde bedrijven hadden onderling transacties met elkaar zonder rekening te hebben gehouden dat ieder NV los van elkaar staat.
3. In de grootboekrekening van de inkopen (Purchases) in de jaren 2012 en 2013 werd een totaalbedrag met de omschrijving 'Trade Payable' geboekt waarvan geen onderbouwing is.
4. Er werden geen saldilijsten crediteuren opgesteld.
5. Er werd geen administratie bijgehouden van de onderlinge leveringen van goederen.
6. De huurovereenkomsten met betrekking tot de controlejaren zijn niet overlegd.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.5
Bewaarplicht
Op basis van artikel 43, leden 2 en 6 ALL zijn administratieplichtigen verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende 10 jaar te bewaren.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de volgende delen van de administratie niet zijn bewaard:
  • het grootboek over het jaar 2014;
  • de bankafschriften van de jaren 2012 tot en met 2014;
  • de kostenfacturen van water en elektra over het jaar 2013;
  • de kostenfacturen van telefoon over het jaar 2013;
  • de boeken waarin de dagomzet werd vastgelegd over de maanden januari en oktober 2013 van beide vestigingen;
  • de inkoopfacturen over december 2013;
  • de exportdocumenten over de controlejaren.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge
artikel 43, leden 2 en 6 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.6
Factureringsplicht
lk heb geconstateerd dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan de factureringsplicht. Volgens artikel 44 ALL is belastingplichtige hiertoe wel verplicht.
lk heb geconstateerd dat bij belastingplichtige in ieder geval de volgende onderdelen van de kassastrook ontbraken of niet aan de eisen voldeden:
1. naam en adres van de belastingplichtige die de levering of de dienst verricht;
2. het door de Belastingdienst toegekende registratienummer (CRIB-nummer) van degene die de levering of de dienst verricht.
3.7
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen 3.4 "Administratieplicht", 3.5 "Bewaarplicht" en 3.6 "Factureringsplicht" genoemde bevindingen heb ik het volgende geconstateerd:
  • De brutowinstmarge over het jaar 2012 conform de ingediende jaarrekening (90%) wijkt sterk af van die van de jaren 2013 (68%) en 2014 (57%). Belastingplichtige heeft geen verklaring hiervoor kunnen geven.
  • De omzet volgens de jaarrekening over de controlejaren sluit niet aan met de omzet volgens de aangiften BBO.
(…)
5 BELASTING OP BEDRIJFSOMZETTEN
5.1
Algemeen
Belastingplichtige exploiteerde een handelsonderneming, die zich bezig hield met het verkopen van verzorgingsproducten, parfums en haarproducten. Over de gerealiseerde bedrijfsomzet is BBO verschuldigd.
5.2
Aansluitingen
5.2.1
Aansluiting tussen de omzet jaarrekening en de omzet waarover BBO is aangegeven
Ik heb vastgesteld dat met betrekking tot de controlejaren er geen aansluiting is tussen de omzet volgens de jaarrekening en de omzet waarover BBO is aangegeven.
Deze berekening luidt als volgt:
Jaar
2012
2013
2014
Omzet volgens jaarrekening
2.181.663
2.169.013
2.469.766
Belaste omzet volgens aangiften (incl. suppletie)
1.958.909
2.013.118
2.326.047
Verschil
222.754
155.895
143.719
Volgens de adviseur hebben de verschillen te maken met exportleveringen. Echter heeft hij deze verklaring niet aannemelijk kunnen maken met onderliggende documenten.
Ik stel daarom voor de BBO over deze omzet na te heffen.
Correctie
2012
2013
2014
Aansluiting jaarrekening
11.138
7.795
7.186
5.2.2
Omzetberekening
Algemeen
Op basis van de geconstateerde gebreken in de administratie en het niet volledig voldoen aan de bewaar- en administratieplicht overeenkomstig de ALL concludeer ik dat de gevoerde administratie zodanig ernstige gebreken vertoont dat deze niet kan dienen als betrouwbare basis voor de omzetberekening.
Op grond van artikel 30, lid 6 ALL is er sprake van de zogeheten omkering van de bewijslast omdat de vereiste aangifte niet is gedaan of omdat niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 43 ALL. Het gevolg hiervan is dat de op te leggen aanslagen bij een uitspraak op eventuele bezwaarschriften zullen worden gehandhaafd tenzij blijkt dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn.
Om de omzet in het controletijdvak op een zo juist en redelijk mogelijke wijze te bepalen zal ik de omzet corrigeren in overeenstemming met wat hierna wordt beschreven.
Aanpak
Volgens de adviseur wordt de omzet geboekt aan de hand van de stortingen op de bank. Belastingplichtige beschikt over 2 bankrekeningen in USD en 2 bankrekeningen in ANG bij de Windward Island Bank (WIB). De omzet wordt geboekt op basis van ontvangsten via credit- en debitcard (grootboekrekening: Creditcard Sales) en de stortingen van de contante ontvangsten (grootboekrekening Cash Sales). De managers draaien dagelijks de Z-afslagen uit, doen de afrekening met de kassier en storten de contant ontvangen gelden dagelijks op de bank. Hierbij laat men contant geld achter in de kassa voor de volgende dag. De dagomzet wordt tevens vastgelegd. Dit allemaal wordt vastgelegd in boeken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat over de controlejaren sprake is van niet verantwoorde omzet. Dit wordt afgeleid uit het volgende:
Ik heb de afrekeningsprocedure getoetst door deze na te gaan over de maanden februari, augustus, september en december 2012 en ook januari en oktober 2013. Uit deze toetsing is het volgende gebleken:
  • Belastingplichtige heeft over al deze maanden van beide vestigingen geen enkele Z-afslag van de zondag overlegd (met uitzondering van de Z-afslagen van 19 februari, 16 december en 23 december 2012 van [L] 1). In de boeken staat dat de vestigingen op die dagen soms gesloten waren. Opmerkelijk is echter dat ook vaak op zondag een ontvangst wordt genoteerd in de boeken. Vreemd is dat hierbij geen afrekening wordt genoteerd zoals de rest van de dagen (maandag t/ zaterdag).
  • Het totaal van deze overgelegde Z-afslagen (dus zonder zondagen) over de getoetste maanden in 2012 sluiten aan met de omzet volgens de boeken (met wat niet materiele verschillen). De omzet volgens de boeken sluit aan met de geboekte en aangegeven omzet in de jaarrekening (de omzet van december conform de boeken is voor een materieel bedrag hoger dan het grootboek/jaarrekening). Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat belastingplichtige de omzet van zondagen niet heeft meegenomen in de omzetverantwoording.
  • In de boeken van [L] 1 worden de datums van 12, 13 en 14 februari 2012 handmatig gewijzigd naar 13, 14 en 15 februari 2012. De datum 12 februari was op een zondag. Dit is heel opmerkelijk.
  • De boeken van 2013 voor de toetsing van maanden januari en oktober zijn niet overlegd.
  • Uit de doorlopende nummering van de Z-afslagen blijkt dat op zondag Z-afslagen zijn gedraaid en dus is het aannemelijk dat de vestigingen open waren. Tevens blijkt uit de Creditcard sales dat op zondagen de vestigingen open waren (gezien er op die dagen ontvangsten zijn).
  • Uit de analyse blijkt dat de contant ontvangen omzet bij de vestigingen op zondagen niet op de zakelijke bank wordt gestort en ook niet geboekt en verantwoord wordt.
  • De hierboven beschreven handelswijze is ook geconstateerd bij de controle van een gelieerd bedrijf die dezelfde activiteiten verrichte ([W] NV).
Voor een overzicht van de analyse van de maanden, verwijs ik naar bijlage 4.
De adviseur heeft verklaard dat de hoogseizoenmaanden voor belastingplichtige van december tot en met april en juli zijn en dat de laagseizoenmaanden, mei, juni en augustus tot en met november zijn. Uit de analyse ban de aangegeven omzet per maand blijkt echter dat de maand mei ook tot de hoogseizoenmaanden behoort. De maand december is de enige piekmaand; daarnaast werden in deze maand van het jaar 2012 enkele Z-afslagen van zondag overlegd. Hierdoor wordt deze maand in 2012 apart behandeld.
Uit een analyse van de enkele dagen in februari 2012 blijkt dat de verhouding van de omzetontvangsten via credit-/debitcard en in contanten, 20 / 80 is. Voor de berekening van de omzetcorrectie ben ik uitgegaan van een gemiddelde dagomzet in aftrek van ontvangsten via credit-/debitcard van 20% (deze werden al verwerkt in de omzet van maandag).
(…)
Jaar 2013
Voor de maanden januari tot en met mei en juli en december ben ik uitgegaan van de gemiddelde dagomzet van mei. Voor de maanden april, juni, augustus tot en met november ben ik uitgegaan van de gemiddelde dagomzet van augustus.
Voor de berekening van de omzet in de jaren 2012 en 2013 verwijs ik naar bijlage 5.
Jaar 2014
Het grootboek van 2014 is niet verstrekt. Gezien de handelswijze in 2012 en 2013, is het aannemelijk dat ook in 2014 de contante dagomzet van zondagen niet is verantwoord in de omzet. Gezien de aangegeven omzet in 2014 hoger is dan in 2012 en 2013, stel ik voor om voor dit jaar een iets hoger bedrag als meer omzet aan te merken. Ik stel voor een bedrag van 306.000 (USD 170.000) aan te merken.
De in deze controlejaren berekende bedragen aan meer omzet leiden tot meer BBO. Ik stel voor deze BBO na te heffen.
Correctie
2012
2013
2014
Meer omzet in USD
(…)
166.392
170
Meer omzet in Naf (*1.80)
(…)
299.506
306
Meer BBO (5%)
(…)
14.975
15.3
Te kwader trouw
Een belastingplichtige is te kwader trouw indien zij ten aanzien van een feit de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Van opzet is sprake als belastingplichtige willens en wetens een onjuiste of onvolledige aangifte indient. Onder opzet valt ook voorwaardelijk opzet. Dit houdt in dat belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat een onjuiste aangifte zou worden gedaan en dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de volgende feiten en omstandigheden blijkt dat dit het geval was:
De managers in de winkel registreren de omzet van zondagen nauwelijks in de boeken (primaire vastlegging). Soms wordt niets opgeschreven en soms wordt slechts één bedrag op zondag opgeschreven. Dit manier van registreren is totaal verschillende vergeleken met de andere dagen. Bij de registratie van de omzet op maandag tot en met zaterdag worden ontvangsten (zowel contant als giraal) en contante stortingen geregistreerd. Deze handelswijze is door belastingplichtige aan managers opgelegd. Deze specifieke handelswijze is ook geconstateerd bij de managers van gelieerd bedrijf [W] NV.
Uit de bankafschriften blijkt dat op de meeste zondagen omzet is gedraaid gezien de giraal ontvangsten (credit- en debitcard) terwijl deze niet zijn vastgesteld in de primaire bescheiden (boeken). Tevens zijn de meeste Z-afslagen van zondagen niet overlegd. Uit de doorlopende nummering van afslagen van zaterdagen en maandagen ontbreekt elke keer een afslag (die van zondag) die niet is overlegd. De contante ontvangsten van zondagen worden niet op de bank gestort met als gevolg dat deze ook niet zijn opgenomen in de omzet.
Tevens werd belastingplichtige tijdens een vorig onderzoek (…) gewezen op enige gebreken in haar administratie. Deze gebreken (waaronder het houden van een kasadministratie) is ten tijde van dit onderzoek niet hersteld.
Op basis van bovengenoemde feiten concludeer ik dat belastingplichtige te kwader trouw is. Conform artikel 17 lid 2 ALL vervalt de bevoegdheid van de inspecteur tot het opleggen van een naheffingsaanslag door verloop van tien jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan (in plaats van vijf jaar).
Opmerking
Ik zal in een apart schrijven de Inspecteur WB informeren over deze berekende meer omzet. Tevens stel ik voor om deze bedragen aan meer omzet als winstuitdeling voor 100% aan te merken aan de heer [de digra]. Omdat de aandeelhouder binnen belastingplichtige alle beslissingen neemt, ga ik ervan uit dat hij, zowel in de hoedanigheid van aandeelhouder als in de hoedanigheid van vertegenwoordiger (manager director) van belastingplichtige, zich bewust was van het feit dat er een bevoordeling plaatsvond toen de omzet niet volledig werd aangegeven. Ik zal de Inspecteur IB in een apart schrijven informeren over de gevolgen van deze winstuitdeling in de IB van de digra.
5.3
Recapitulatie naheffing BBO
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende recapitulatie:
Onderdeel
Omschrijving
2012
2013
2014
5.2.1
Aansluiting tussen de omzet jaarrekening en de omzet waarover BBO is aangegeven
(…)
7.795
7.186
5.2.2
Omzetbenadering
(…)
14.975
15.3
Totaal naheffing BBO
(…)
22.77
22.486
6 GEVOLGEN VOOR DE BELASTINGHEFFING
6.2
BBO
Naar aanleiding van het boekenonderzoek stel ik u voor naheffingsaanslagen BBO op te leggen voor de volgende bedragen:
2012
2013
2014
Na te heffen BBO
(…)
22.77
22.486
(…)
8 SLOTOPMERKINGEN
8.1
Opmerkingen
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de volgende opmerkingen gemaakt:
- In het onderdeel “Administratieplicht” heb ik geconstateerd dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan haar administratieplicht. Belastingplichtige heeft daarmee artikel 43 ALL overtreden. Door deze overtreding is belastingplichtige strafbaar op basis van artikel 49 ALL (gevangenisstraf en/of geldboete). Ik waarschuw belastingplichtige dat zij
vanaf hedende hele administratie volgens de eisen van de ALL moet voeren.
- In het onderdeel “Bewaarplicht” heb ik geconstateerd dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan haar bewaarplicht. Belastingplichtige heeft daarmee artikel 43 ALL overtreden. Door deze overtreding is belastingplichtige strafbaar op basis van artikel 49 ALL (gevangenisstraf en/of geldboete). Ik waarschuw belastingplichtige dat zij
vanaf hedende hele administratie volgens de eisen van de ALL moet bewaren.
- In het onderdeel “Factureringsplicht” heb ik geconstateerd dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan haar factureringsplicht. Belastingplichtige heeft daarmee artikel 44 ALL overtreden. Door deze overtreding is belastingplichtige strafbaar op basis van artikel 49 ALL (geldboete). Ik waarschuw belastingplichtige dat zij
vanaf hedenfacturen/kassastroken volgens de eisen van de ALL moet uitreiken.
8.2
Standpunt belastingplichtige en akkoordverklaring
De bevindingen en gevolgen van het onderzoek werden door middel van het conceptrapport (3 januari 2018) kenbaar gemaakt aan belastingplichtige. Belastingplichtige heeft tot heden niet gereageerd op het conceptrapport. Doordat bepaalde feiten zich ook hebben voorgedaan in de controle van gelieerd bedrijf [W] NV (…) is in dit rapport rekening gehouden met het standpunt van belastingplichtige op die specifieke feiten.”
2.3
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn de onderhavige naheffingsaanslagen BBO voor de jaren 2013 en 2014 opgelegd, alsmede de daarmee samenhangende vergrijpboetes.
2.4
Van de boekencontroles bij de zustervennootschappen zijn controlerapporten uitgebracht op 16 maart 2018 ([Z] N.V.), 31 augustus 2018 ([L]) en 31 januari 2018 ([W] N.V.). Bij belanghebbende en de zustervennootschappen was voor de controlejaren de heer [I] (hierna: [I]) de administrateur.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt en zo ja, of de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende heeft met betrekking tot de vergrijpboetes in de diverse schriftelijke stukken niet bestreden dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard de vergrijpboetes niet te betwisten.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen BBO 2013 en 2014 is op 2 januari 2019 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2 Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 2 oktober 2019 een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31 ALL kan binnen twaalf maanden na 2 oktober 2019, in dit geval dus uiterlijk op 2 oktober 2020, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 29 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.6
In artikel 29, lid 1 ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.7
De onderhavige naheffingsaanslagen zijn gedagtekend op 11 mei 2018. Het bezwaarschrift is op 2 januari 2019 ingediend.
4.8
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij de naheffingsaanslagen niet heeft ontvangen. Hierbij wordt opgemerkt dat ter zitting vast is komen te staan dat belanghebbende in oktober van het jaar 2018 via overzichten van openstaande belastingaanslagen bij de Ontvanger op de hoogte van de naheffingsaanslagen is gekomen.
4.9
In hetgeen belanghebbende heeft verklaard ligt de betwisting van de tijdige verzending van de aanslagbiljetten besloten (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102). Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur de aanslagbiljetten tijdig naar haar heeft verzonden, ook zonder dat zij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur aannemelijk maken dat de belastingaanslagen, en overtuigend aantonen [1] dat de boetebeschikkingen wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende zijn verstuurd (vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB8440; GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361).
4.1
De Inspecteur heeft in dat verband niets aangevoerd. De Inspecteur heeft aldus, tegenover de betwisting van belanghebbende, de tijdige verzending van de belastingaanslagen en de boetebeschikkingen niet aannemelijk gemaakt. De conclusie is dan dat aangenomen moet worden dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaar de naheffingsaanslagen (en boetebeschikkingen) nog niet onder ogen had gekregen. Dit betekent dat belanghebbende ontvankelijk in haar bezwaar moet worden verklaard (vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, GEA Curaçao 2 augustus 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:258).
4.11
Gelet op het voorgaande is het bezwaar ontvankelijk.
Inhoudelijk
Onbevoegde vertegenwoordiging
4.12.1
Voor de boekencontrole bij belanghebbende was [I] de contactpersoon. In het controlerapport staat telkens onder het kopje ‘Administrateur’ dat de jaarrekeningen 2012 tot en met 2014 zijn samengesteld door ‘[P] N.V.’ (hierna: PSBS). Daarbij is als contactpersoon [I] vermeld.
4.12.2
Belanghebbende betoogt dat [I] niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen bij de boekenonderzoeken. Volgens belanghebbende heeft [I] ‘opzettelijke grove fouten gemaakt om boekenonderzoeken te activeren ter verzekering van toekomstige geldstromen voor zijn bemiddeling’. Hij heeft telkens zonder toestemming van de eigenaar van PSBS (mevrouw [B]) gebruik gemaakt van het bedrijfslogo en adres van PSBS voor de opmaak van financiële rapporten (jaarrekeningen). Hij heeft zich voorgedaan als medewerker van PSBS. Mevrouw [B] heeft in dit verband op 20 januari 2020 bij de politie aangifte van valsheid in geschrifte gedaan tegen [I]. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het proces-verbaal.
4.12.3
Volgens belanghebbende kon [I] zonder machtiging belanghebbende niet vertegenwoordigen en verzoekt het Gerecht derhalve om alle correcties naar aanleiding van het boekenonderzoek achterwege te laten.
4.12.4
De Inspecteur heeft onbetwist aangevoerd dat belanghebbende zelf te kennen heeft gegeven dat haar jaarstukken door PSBS worden samengesteld en dat voor het boekenonderzoek [I] haar contactpersoon is. Het inleidend gesprek bij het boekenonderzoek is met [I] gevoerd. In het controledossier is bovendien correspondentie aanwezig tussen de controleambtenaar en de digra tezamen met [I]. De Inspecteur heeft verder aangevoerd dat ook mevrouw [B] betrokken was bij het boekenonderzoek. Belanghebbende heeft dit niet betwist, maar stelt dat haar betrokkenheid zeer beperkt was.
4.12.5
Het Gerecht is het met de Inspecteur eens dat uit artikel 33 van de ALL niet volgt dat de Inspecteur gehouden is om in een geval als het onderhavige waarin de digra, [I] als de administrateur en contactpersoon bij de controle naar voren heeft geschoven, een volmacht te eisen. De Inspecteur had immers geen reden om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [I].
4.12.6
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat zij over de kundigheid van [I] op het verkeerde been is gezet omdat hij zich heeft doen voorkomen als medewerker van PSBS overweegt het Gerecht als volgt.
4.12.7
Het ligt op de weg van belanghebbende om zich te vergewissen van de kundigheid en het kantoor van de dienstverlener waarmee zij een contract aangaat. Daarbij komt dat een belastingplichtige die een fiscale dienstverlener inschakelt zelf verantwoordelijk blijft voor de fiscale verplichtingen. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [I] zonder toestemming het logo en de naam van PSBS heeft gebruikt – door de betrokkenheid van mevrouw [B] bij de controle heeft het Gerecht hier twijfels over – kan dit daarom niet leiden tot de door belanghebbende gewenste gevolgen.
4.12.8
Over de klacht van belanghebbende dat de digra de Nederlandse taal niet zou beheersen merkt het Gerecht op dat zowel het Nederlands als het Engels officiële talen zijn in Sint Maarten. Ingevolge artikel 3, lid 1 van de Landsverordening houdende vaststelling van officiële talen bedient de overheid in de mondelinge en schriftelijke communicatie met ingezetenen zich van één van de officiële talen. In het onderhavige geval is door de Inspecteur in het Nederlands met de digra gecommuniceerd. Niet is gebleken dat de digra een voorkeur voor het Engels kenbaar heeft gemaakt aan de Inspecteur. Daarbij komt dat de digra is bijgestaan door iemand die de Nederlandse taal wel beheerst.
Correcties voor de jaren 2013 en 2014
4.13
De correcties betreffen (i) aansluitingsverschillen tussen de omzet verantwoord in de jaarrekening en de aangegeven omzet en, (ii) de aangegeven omzet zelf.
4.14.1
Belanghebbende bestrijdt de aansluitingsverschillen voor deze jaren niet. Met betrekking tot deze correctie richt de grief van belanghebbende zich tegen de berekening van de verschuldigde BBO. Volgens belanghebbende berekent de Inspecteur de BBO dubbel door over de omzet – waarin de BBO is inbegrepen – nogmaals BBO in rekening te brengen.
4.14.2
Volgens belanghebbende dient op basis van de juiste berekening de naheffing BBO over de jaren 2013 en 2014, NAf 2.630 (2013) en NAf 1.306 (2014) te bedragen. Daarbij is belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 uitgegaan van respectievelijk NAf 103.286 (5/105 x 2.169.013) en NAf 117.608 (5/105 x 2.469.766) aan verschuldigde BBO.
4.14.3
De Inspecteur heeft de na te heffen BBO voor de aansluitingsverschillen berekend op NAf 7.795 (2013) en NAf 7.186 (2014). Daarbij is de Inspecteur voor de jaren 2013 en 2014 uitgegaan van respectievelijk NAf 108.450 (5% x 2.169.013) en NAf 123.488 (5% x 2.469.766) aan verschuldigde BBO.
4.14.4
Het Gerecht overweegt over de berekening van BBO als volgt. Ingevolge artikel 6, lid 1 van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (LBBO) wordt de belasting berekend over de bedrijfsomzet die de ondernemer in het kader van zijn onderneming heeft gerealiseerd. De bedrijfsomzet is het totaal van de vergoedingen die de ondernemer ontvangt voor de in het kader van zijn onderneming verrichte leveringen van goederen en diensten (artikel 1, lid 1 letter c LBBO). Onder vergoeding wordt verstaan al hetgeen ter zake van het leveren van een goed of het verrichten van een dienst wordt ontvangen (artikel 1, lid 1 letter g LBBO).
4.14.5
Gelet op de hiervoor aangehaalde bepalingen is belanghebbende over de gehele tegenprestatie, derhalve inclusief de eventueel door haar berekende 5 percent over de netto-vergoeding, BBO verschuldigd. Dit gehele bedrag wordt voor BBO aangemerkt als belaste vergoeding (vgl. RvBB, 20 januari 2010, ECLI:NL:ORBBNAA:2010:6). De grief van belanghebbende treft derhalve geen doel.
Correctie van de aangegeven omzet
4.15
De omzetcorrectie bedraagt NAf 299.506 (2013) en NAf 306.00 (2014). Voor deze jaren is volgens de Inspecteur meer omzet gerealiseerd dan door belanghebbende is verantwoord. De contante ontvangsten van de verkopen op zondagen zijn volgens de Inspecteur niet verantwoord. Bij de omzetcorrectie is van belang de door de Inspecteur gestelde omkering en verzwaring van de bewijslast, die hierna zal worden behandeld.
Omkering en verzwaring bewijslast
4.16.1
Sedert de inwerkingtreding van de Landsverordening invoering hoger beroep in belastingzaken op 30 april 2016 – waarbij onder meer artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is komen te vervallen en geen overgangsmaatregel is getroffen – voorziet de LBB niet langer expliciet in de mogelijkheid van omkering en verzwaring van de bewijslast in de beroepsfase.
4.16.2
Wel is in artikel 30, lid 6, ALL nog immer de omkering en de verzwaring van de bewijslast geregeld voor de bezwaarfase. Daarin is bepaald dat de belastingaanslag wordt gehandhaafd indien ten onrechte geen aangifte is gedaan, de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan verplichtingen van artikel 40, 41, 42 en 43 ALL, waaronder de administratie- en bewaarplicht. Dit is slechts anders als de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre deze belastingaanslag onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.16.3
In een beroepsprocedure bij de belastingrechter ligt normaliter de uitspraak op bezwaar van de inspecteur ter toetsing voor. In dat verband zal de rechter ook moeten beoordelen of de inspecteur terecht de dwingende regeling van de omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 30, lid 6, ALL al dan niet heeft toegepast. Als vaststaat dat de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan, of in gebreke is gebleven om aan zijn fiscale verplichtingen als bedoeld in artikel 40, 41, 42 en 43 ALL te voldoen, dan moet de inspecteur in beginsel de omkering toepassen.
4.16.4
In het onderhavige geval heeft de Inspecteur echter geen beslissing op het bezwaar genomen. Het Gerecht zal daarom zelf de bezwaargronden beoordelen en moeten doen wat de Inspecteur had behoren te doen. Als gevolg daarvan zijn de onderhavige naheffingsaanslagen ter inhoudelijke toetsing komen voor te liggen. In dat verband heeft de Inspecteur tijdens het boekenonderzoek belanghebbende gewezen op de omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege schending van de administratie- en bewaarplicht. In de beroepsfase heeft de Inspecteur eveneens het standpunt ingenomen dat de regeling van de omkering en verzwaring van de bewijslast toepassing moet vinden. In het vorenstaande vindt het Gerecht aanleiding te toetsen of er omstandigheden zijn die moeten leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast (vgl. GEA Sint Maarten 7 november 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:119).
Administratieplicht en bewaarplicht
4.16.5
In artikel 43, lid 2, ALL is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.16.6
In artikel 43, lid 6, ALL is bepaald dat administratieplichtigen verplicht zijn hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende tien jaar te bewaren.
4.16.7
Wat betreft de administratieplicht van artikel 43, lid 2, ALL heeft als uitgangspunt te gelden dat de eisen aan de administratie niet verder mogen reiken dan voor een goede uitvoering van de belastingheffing noodzakelijk is. Belanghebbende is belastingplichtig voor onder meer de BBO, zodat op grond van artikel 43 ALL van belanghebbende geëist kan worden dat haar administratie inzicht verschaft in de bepaling van de bedrijfsomzet.
4.16.8
In een onderneming zoals die van belanghebbende, waarbij een groot deel van de omzet per kas wordt ontvangen, vormt de kasadministratie een centraal en onmisbaar onderdeel van de administratie. Bij het boekenonderzoek is geconstateerd dat belanghebbende geen kasboek bijhoudt en dat in de grootboekrekening van de kas de contante omzet met één totaalbedrag is geboekt. Het Gerecht is daarom van oordeel dat belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd. Verder zijn onder andere de transacties met gelieerde vennootschappen niet in de administratie bijgehouden. Voorts acht het Gerecht aannemelijk dat belanghebbende niet aan haar bewaarplicht heeft voldaan. Zo zijn het grootboek over het jaar 2014, de bankafschriften van 2012 tot en met 2014, kostenfacturen van water, elektra en telefoon over het jaar 2013, inkoopfacturen en exportdocumenten, niet bewaard.
4.16.9
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 niet voldaan aan de op haar rustende administratieplicht zoals voorgeschreven in artikel 43 ALL. Het Gerecht acht deze schending voldoende ernstig voor toepassing van de bewijsregel van artikel 30, lid 6 ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast).
Redelijke schatting
4.17.1
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De naheffingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft geconstateerd dat voor de jaren 2012 en 2013 bijna alle Z-afslagen van de zondagen ontbreken. Volgens de Inspecteur wordt de contant ontvangen omzet bij de vestigingen op zondag niet verantwoord en ook niet bij de bank gestort.
4.17.2
Voor de berekening van de niet verantwoorde omzet van de zondagen in het jaar 2013 (zie bijlage 5 van het controlerapport) is de Inspecteur uitgegaan van de gemiddelde dagomzet van de laagseizoenmaanden en de hoogseizoenmaanden. De gemiddelde dagomzet is berekend op USD 3.754 en USD 4.335. Op basis van deze gemiddelden is de niet verantwoorde omzet voor de zondagen berekend op een totaalbedrag van USD 166.392. Daarbij is er rekening mee gehouden dat 20 percent van de dagomzet niet in contanten is.
4.17.3
Voor het jaar 2014 is geen grootboek overgelegd. De Inspecteur gaat ervan uit dat ook in dat jaar de contante omzet van de zondagen niet is verantwoord. Hij stelt voor een bedrag aan correctie van USD 170.000 omdat voor dat jaar de aangegeven omzet hoger is dan voor de jaren 2012 en 2013.
4.17.4
Naar het oordeel van het Gerecht kan niet worden gezegd dat de correcties onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld
Verzwaard tegenbewijs
4.18.1
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 30, lid 6 ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Belanghebbende heeft onder meer betoogd dat door de omzetcorrectie voor de zondagen het brutowinstpercentage te hoog wordt, en dat de op zondag gerealiseerde omzetten naar het hoofdkantoor gaan en dan pas drie dagen later op een bankrekening worden gestort. Deze stellingen heeft belanghebbende echter op geen enkele wijze onderbouwd. Belanghebbende heeft in de reactie op het verweerschrift verder gewezen op de door haar overgelegde ‘Turnover Tax Analysis’. In de analyse concludeert belanghebbende dat de door de Inspecteur voorgestelde correcties van de omzet ‘mathematically impossible’ zijn omdat de daartoe benodigde voorraad goederen niet aanwezig is. De doorberekening van de ‘meer omzet’ leidt tot een negatief bedrag aan voorraad goederen. Bij haar berekeningen gaat belanghebbende verder uit van een brutowinstmarge van 49,83 % (2013) en 49,93 % (2014). De berekeningen van belanghebbende zijn echter gebaseerd op cijfers en gegevens die niet controleerbaar zijn.
4.18.2
Het Gerecht acht de verklaringen van belanghebbende niet dermate overtuigend dat daarmee elke redelijke twijfel is uitgesloten dat belanghebbende de gecorrigeerde omzet niet heeft genoten. Belanghebbende heeft derhalve niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De naheffingsaanslagen BBO zullen derhalve niet worden verminderd.
Slotsom
4.19
Ook in hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd ziet het Gerecht geen aanleiding om te oordelen dat de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen en boetes gegrond zijn. Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen zal het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaren.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (hierna: LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 2.100 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1, samenhangende zaken factor 1,5).
5.5
Voor de vergoeding van de proceskosten hangen de zaken betreffende de BBO van belanghebbende en de zustervennootschappen (totaal vier vennootschappen) samen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512, worden samenhangende zaken als één zaak beschouwd. Gelet hierop komen de proceskosten in de beroepsfase maar één keer voor vergoeding in aanmerking. De proceskosten voor de onderhavige zaak worden dan ook vastgesteld op 1/4 van NAf 2.100, ofwel NAf 525.
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen BBO 2013 en 2014 en boetes ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 525; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 30 november 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.

Voetnoten

1.Het bezwaarschrift dateert van vóór 1 augustus 2019, zodat voor boetes nog de zwaardere bewijslast geldt (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102).