ECLI:NL:OGEAC:2024:94

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
CUR202300713 tot en met CUR202300715
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belastingadviseur, als belanghebbende, en de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW voor het jaar 2018, waarbij de belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de opgelegde aanslagen. De belanghebbende stelde dat zij in rechte te honoreren vertrouwen had ontleend aan de berekening van de drempel voor buitengewone lasten, zoals uitgevoerd in het aangifteprogramma. De Inspecteur had echter een hogere drempel toegepast bij het opleggen van de aanslagen. Het Gerecht moest beoordelen of de uiting van de Inspecteur als (algemene) voorlichting of als toezegging gekwalificeerd moest worden. Het Gerecht concludeerde dat er geen sprake was van een toezegging, omdat de belanghebbende, als belastingadviseur, in redelijkheid niet op nakoming van de toezegging mocht rekenen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, en het Gerecht verklaarde het bezwaar gegrond, waarbij het belastbaar inkomen werd verminderd naar NAf 43.379. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en het betaalde griffierecht diende te worden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 7 juni 2024
BBZ nrs. CUR202300713 tot en met CUR202300715
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 30 juli 2021 aanslagen inkomstenbelasting (IB), premie AVBZ en premies AOV/AWW voor het jaar 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 61.713 en een premie-inkomen van NAf 61.712.
1.2
Belanghebbende heeft op 6 september 2021 bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 9 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
Bij e-mail van 21 november 2023 heeft de Inspecteur onder meer het volgende medegedeeld.
“Gezien uw bewijstukken ga ik akkoord om de aanslag te verminderen (jaar 2018). Alleen de drempel bij buitengewone lasten bedraagt Fl. 4820,= ((74953 (vrouw) +21447 (Man))*5%).”
1.5
Bij een latere e-mail van die dag heeft de Inspecteur een schermprint overlegd, waaruit blijkt dat de aanslagen IB, premie AVBZ en premies AOV/AWW voor het jaar 2018 zijn verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 43.379 en een premie-inkomen van NAf 43.378.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2023 te Willemstad. Verschenen zijn belanghebbende en haar gemachtigde [A], verbonden aan [Q] te Curaçao. Namens de Inspecteur is – met voorafgaande kennisgeving – niemand verschenen. Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overlegd.
1.8
Het Gerecht heeft de Inspecteur na afloop van de zitting een e-mail verstuurd met daarin het verzoek om aan te geven of hij over zal gaan tot vermindering van de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte. De Inspecteur heeft daar bij e-mail van 27 november 2023 op gereageerd dat het niet zijn bedoeling was om de correctie van de drempel van de buitengewone lasten terug te nemen.
1.9
Eveneens na afloop van de zitting, op 26 december 2023, heeft belanghebbende per e-mail de vermindering van de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2018, de vermindering van de definitieve aanslag premies AOV/AWW en vermindering van de definitieve aanslag premie AVBZ toegestuurd.
1.1
Het Gerecht heeft in de na zitting gevoerde correspondentie en stukkenwisseling aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Met name de gang van zaken met betrekking tot het berekenen van de drempel van de buitengewone lasten is voor het Gerecht niet duidelijk. Die onduidelijk heeft het Gerecht genoopt tot het stellen van nadere vragen aan de Inspecteur. In een e-mail van 11 januari 2024 zijn deze vragen gesteld.
1.11
De Inspecteur heeft de vragen bij e-mail van 11 april 2024 beantwoord. De reactie van de Inspecteur is doorgestuurd naar belanghebbende. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
1.12
Belanghebbende heeft in haar e-mail van 12 april 2024 afgezien van een inhoudelijke reactie.
1.13
Partijen hebben het Gerecht toestemming gegeven om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Gerecht heeft het onderzoek op 12 april 2024 gesloten en uitspraak aangekondigd over zes weken.
1.14
Het Gerecht heeft de uitspraaktermijn op 27 mei 2024 met zes weken verlengd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenoot] (de echtgenoot).
2.2
Belanghebbende heeft op 8 april 2021 aangifte IB 2018 gedaan. Het belastbaar inkomen volgens de aangifte bedraagt NAf 42.923. In de aangifte heeft belanghebbende onder meer een bedrag van NAf 13.060 aan buitengewone lasten in aftrek gebracht. De daarbij door het (online) aangifteprogramma berekende en toegepaste drempel buitengewone lasten bedraagt NAf 4.306.
2.2
In het (online) aangifteprogramma wordt bij de aftrek buitengewone lasten het volgende vermeld.
“De drempel is 5% van uw inkomen of van het gezamenlijk inkomen ingeval van huwelijk, met een minimum van NAf 1.500”
2.3
De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd in afwijking van de aangifte. Daarbij hebben de volgende correcties plaatsgevonden:
- correctie persoonlijke verminderingen: + NAf 3.000;
- correctie persoonlijke lasten: + NAf 15.276;
- correctie drempel buitengewone lasten: + NAf 514 (NAf 4.820 in plaats van NAf 4.306, zoals berekend door het (online) aangifteprogramma).
2.4
Bij de vermindering van de aanslagen (1.5) is het belastbaar- en premie-inkomen vastgesteld overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte op de toegepaste drempel buitengewone lasten na. De bij de vermindering toegepaste drempel buitengewone lasten bedraagt NAf 4.820.

3.GESCHIL

3.1
Tussen partijen is voor wat betreft de hoogte van de aanslagen uitsluitend nog in geschil of op grond van het vertrouwensbeginsel recht bestaat op de bij de aangifte toegepaste drempel buitengewone lasten.
3.2
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift is op 6 september 2021 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 6 juni 2022 een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 6 juni 2023, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 9 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien tijdig.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. De Inspecteur is immers reeds – op de drempel buitengewone lasten na – volledig aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen.
Vertrouwensbeginsel
4.6
Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende aan de in het aangifteprogramma uitgevoerde berekening van de drempel buitengewone lasten het in rechte te honoreren vertrouwen heeft mogen ontlenen dat deze zou worden vastgesteld op NAf 4.306 in plaats van de bij de aanslag toegepaste drempel van NAf 4.820.
4.7
De Inspecteur betwist dat in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt, omdat het belanghebbende als belastingadviseur bij het doen van aangifte had kunnen opvallen dat bij een gezamenlijk inkomen van bijna NAf 100.000 de drempel buitengewone lasten niet slechts NAf 4.306, maar NAf 4.820 bedraagt.
Niet in geschil is dat bij een juiste wetstoepassing de drempel NAf 4.820 dient te bedragen, te weten 5% x [(inkomen belanghebbende NAf 74.953 + inkomen partner belanghebbende NAf 21.447)].
4.8
De Inspecteur heeft de door het Gerecht gestelde vragen (zie 1.10) – samengevat en voor zover hier relevant – als volgt beantwoord. De op basis van het aangifteprogramma berekende drempel bedraagt NAf 4.306 en is als volgt berekend (totaal inkomen echtgenoot NAf 21.447 + inkomsten uit arbeid, pensioenen en uitkering belanghebbende NAf 64.675) x 5%)). Ervan uitgaande dat in plaats van het persoonlijk inkomen van belanghebbende van NAf 64.675 het totaal inkomen van NAf 74.953 in aanmerking wordt genomen, wordt uitgekomen op een drempel van NAf 4.820. Bij de berekening van de drempel in het online-programma is sprake van een programmafout. De fout in het online portaal doet zich voor bij alle belastingplichtigen en zal binnenkort worden aangepast. Er worden ten aanzien van het resultaat van het online invullen van de aangifte geen voorbehouden gemaakt. Pas vanaf 1 januari 2019 is het verplicht om langs elektronische weg aangifte IB te doen. Indien online aangifte wordt gedaan, worden de gegevens overgezet naar een ander systeem, waarin de aanslagen worden geproduceerd. De drempel is reeds bij het opleggen van de aanslag gecorrigeerd. Bij uitspraak op bezwaar zijn de correcties van de persoonlijke verminderingen en de persoonlijke lasten teruggedraaid. De verminderingsbeschikking vermeldt een belastbaar inkomen van NAf 43.379. Daarbij is ten aanzien van de als in aftrek toegestane persoonlijke lasten uitgegaan van een bedrag van NAf 20.334. Hetgeen NAf 58 meer is dan in de aangifte is vermeld. Aangenomen wordt dat dit hogere bedrag uit de betalingsbewijzen is gebleken.
4.9
Voor wat betreft het beroep op het vertrouwensbeginsel dient eerst te worden vastgesteld hoe de uiting van de Inspecteur/de Belastingdienst dient te worden gekwalificeerd. Het onderscheid tussen de verschillende vormen van uiting is immers niet altijd even scherp, terwijl het rechtsgevolg van een bepaalde uiting sterk kan verschillen. Zo zal bijvoorbeeld een door de Inspecteur gedane toezegging als hoofdregel de Inspecteur binden, terwijl in een geval van (algemene) voorlichting daarvan in de regel juist geen sprake is.
4.1
In het onderhavige geval wordt bij het invullen van het door, dan wel in opdracht van de Belastingdienst, ontwikkelde en door belastingplichtigen verplicht te gebruiken online aangifteprogramma de voor de berekening van de buitengewone lasten te hanteren drempel automatisch berekend. Genoemd programma bevat een structurele fout, zoals vermeld onder r.o. 4.8: de buitengewone lasten-drempel ten behoeve van de persoon die de buitengewone lasten in aftrek wenst te brengen wordt niet berekend over het (totaal)inkomen (NAf 74.953) van die persoon, maar over diens persoonlijke inkomen (NAf 64.675). Het verschil (NAf 10.278 x 5% = NAf 514) is ten onrechte niet bij het bepalen van de drempel in aanmerking genomen. Bij de aanslagregeling is de drempel juist berekend en is het verschil van NAf 514 gecorrigeerd.
Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van de online aangifte 2018, alwaar onder het ‘kopje’ Buitengewone lasten is opgenomen:
Uitgaven voor ziekte, bevalling, invaliditeit en overlijden NAf 13.505
Tegemoetkoming voor deze kosten
NAf 445
Totaal ziektekosten NAf 13.060
DrempelNAf 4.306
Totaal kosten voor levensonderhoud, ziekte bevalling, NAf 8.754
Invaliditeit en/of overlijden
Het bedrag van NAf 8.754 is opgenomen in de ‘Verzamelstaat B’ resulterend in een belastbaar inkomen van NAf 42.923. Met inachtneming van het belastbaar inkomen van NAf 42.923 berekent het aangifteprogramma vervolgens de verschuldigde inkomstenbelasting en premies AVBZ, AOW/AWW en BVZ (indien van toepassing).
4.11
Niet geheel duidelijk is op welke wijze de uiting van de Inspecteur/de overheid moet worden gekwalificeerd. De door het aangifteprogramma verleende ‘extra service’ in de vorm van de berekening van het belastbaar inkomen, alsmede van de verschuldigde inkomstenbelasting en premies AVBZ, AOW/AWW (en BVZ) heeft een enigszins duaal karakter. Enerzijds heeft de uiting kenmerken van (algemene) voorlichting. De berekening van het belastbaar inkomen, waaronder de bepaling van de drempel voor de aftrek wegens buitengewone lasten, en het bepalen van de verschuldigde belasting is een ‘extra service’ van algemene aard die niet specifiek belanghebbende betreft, maar die aan iedereen wordt verleend, en die het oogmerk heeft om belanghebbende tot hulp te zijn, beoogt te vergemakkelijken, en niet om de Inspecteur te binden. Anderzijds heeft de uiting ook kenmerken van een toezegging. Immers, de bepaling van de drempel vindt plaats aan de hand van een specifiek feitencomplex, te weten aan de hand van gegevens die belanghebbende betreffen. Daarbij is van belang op te merken dat in het geval van een toezegging niet beslissend is of de een inspecteur een standpunt heeft willen innemen, maar of de belastingplichtige de indruk mocht hebben dat de Inspecteur een standpunt heeft ingenomen.
4.12
Indien het ‘type’ uiting contextueel moet wordt geduid, neigt het Gerecht ernaar om de door het aangifteprogramma verleende ‘extra service’ aan te merken als voorlichting. Uitgaande van de (Nederlandse) jurisprudentie past genoemde ‘extra service’ in het ‘rijtje’ uiting via de Belastingtelefoon, uiting op de website van de Belastingdienst of uiting tijdens hulp bij aangifte die alle zijn geduid als inlichting of voorlichting en niet als een toezegging die de Inspecteur heeft willen binden. Daarnaast refereert het Gerecht aan een uitspraak van Hof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2019:1786, alwaar het Hof heeft geoordeeld dat het volgen van de aanwijzingen van het aangifteprogramma van de Belastingdienst geen vertrouwen kon opwekken. Desalniettemin zal het Gerecht hierna toetsen tot welk oordeel het komt als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat hetzij sprake is van in (overwegende mate) (algemene) voorlichting dan wel (in overwegende mate) van een toezegging.
4.13
In het geval geconcludeerd moet worden dat (in overwegende mate) sprake is van (algemene) voorlichting dan is de lijn in de jurisprudentie dat het beroep op het vertrouwensbeginsel zelden slaagt. Zie in dit verband HR 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918 en HR 9 maart 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3780, alwaar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de fiscus zijn voorlichtende taak onbelemmerd moet kunnen vervullen en dat dit ertoe noopt te aanvaarden dat het risico van een onjuiste inlichting of voorlichting in de regel voor rekening van de betrokken belastingplichtige blijft. Alleen bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de hiervoor genoemde regel af te wijken, maar daarvoor is ten minste vereist dat die inlichting of voorlichting niet zo duidelijk is strijd is met een juiste wetstoepassing dat de betrokken belastingplichtige redelijkerwijs de onjuistheid daarvan had kunnen en moeten beseffen, en voorts dat de belastingplichtige afgaande op die onjuiste inlichting of voorlichting niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting dient te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste inlichting of voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten.
4.14
Ervan uitgaande dat met de ‘extra service’ sprake is van (algemene) voorlichting geldt derhalve als regel dat aan de door de Inspecteur/Belastingdienst gedane uiting geen vertrouwen kan worden ontleend. De uitzondering op de regel doet zich in deze niet voor. Zo al twijfel zou bestaan ten aanzien van de vraag of belanghebbende, een belastingadviseur, de onjuistheid van de berekening van de drempel redelijkerwijs had kunnen en moeten beseffen, buiten twijfel is dat belanghebbende geen schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. [1] Belanghebbende heeft niets gedaan of nagelaten waardoor zij met schade of nadeel is geconfronteerd.
4.15
Zoals vermeld onder 4.8 heeft de Inspecteur/De Belastingdienst geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van het resultaat van het online invullen van de aangifte (geen disclaimer). Naar het oordeel van het Gerecht heeft dit geen gevolgen voor het hiervoor overwogene. In HR 7 december 2001, ECLI:NL:HR:AD6782, heeft de Hoge Raad weliswaar geoordeeld dat aan het
wélmaken van een voorbehoud, te weten dat aan de berekening geen rechten kunnen worden ontleend, reeds niet een in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend. Dit brengt evenwel niet met zich mee dat in het omgekeerde geval, als het voorbehoud
nietis gemaakt, in alle gevallen, met als gevolg miskenning van een constante stroom aan andersluidende jurisprudentie, wél vertrouwen kan worden ontleend. Daarbij komt dat naar het oordeel van het Gerecht het enkel wel of niet maken van een simpel voorbehoud niet beslissend kan zijn voor het al dan niet wekken van een te honoreren vertrouwen.
4.16
In het geval dat (in overwegende mate) sprake is van een toezegging is de kans dat een beroep op opgewekt vertrouwen slaagt aanzienlijk groter. In HR 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918 beschrijft de Hoge Raad de toezegging als een uitlating van de Inspecteur waaraan een belastingplichtige het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de Inspecteur, na kennisneming van alle daartoe vereiste bijzonderheden van het desbetreffende geval, aan de door hem in acht te nemen regels, voor zover omtrent de toepasselijkheid of toepassing daarvan vragen zijn gerezen, in zijn geval een bepaalde toepassing zal geven. De inspecteur dient derhalve welbewust een standpunt in te nemen. Geen vertrouwen wordt evenwel (onder andere) gewekt indien de gedane toezegging zo duidelijk is strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen.
4.17
Naar het oordeel van het Gerecht is reeds geen sprake van een toezegging waaraan een te honoreren vertrouwen kan worden ontleend, omdat belanghebbende, die van beroep belastingadviseur is, in redelijkheid niet op nakoming van de toezegging mocht rekenen. Met inachtneming van het kennisniveau en de deskundigheid van belanghebbende kan het Gerecht zich niet voorstellen dat belanghebbende niet heeft onderkend dat over een te laag (totaal)inkomen de drempel van de buitengewone lasten is berekend. Daarbij ging het niet om een verwaarloosbaar laag te berekend (totaal)inkomen, maar om een verschil van NAf 10.278.
4.18
Het hiervoor overwogene leidt het Gerecht tot de conclusie dat een door belanghebbende gedaan beroep op het vertrouwensbeginsel faalt en dat de Inspecteur bij de aanslagregeling de drempel voor de berekening van de aftrek wegens buitengewone lasten terecht met NAf. 514 heeft gecorrigeerd.
Slotsom
4.19
Doende wat de Inspecteur behoorde te doen, zal het Gerecht het bezwaar gegrond verklaren en het belastbaar inkomen verminderen naar NAf. 43.379.

5.IMMATERIËLE SCHADEVERGOEDING

5.1
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR: 2016:252. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien het Gerecht niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. De termijn vangt aan op het moment waarop de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen. Bij constatering dat de redelijke termijn is overschreden dient het Gerecht te volstaan met die constatering. De wet- en regelgeving in Aruba voorziet namelijk niet in de bevoegdheid van de belastingrechter tot het toekennen van een schadevergoeding [2] .
5.2
De ontvangstdatum van het bezwaarschrift is 6 september 2021. Het Gerecht heeft uitspraak gedaan op 7 februari 2024. De termijn is geëindigd met deze uitspraak van het Gerecht. Tussen 6 september 2021 en de datum van deze uitspraak, is een periode van meer dan 2 jaar verstreken, zodat er in beginsel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Indien belanghebbende in aanmerking wenst te komen voor een immateriële schadevergoeding zal zij zich tot de burgerlijke rechter dienen te richten, omdat deze daartoe exclusief bevoegd is.

6.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

6.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. Dat de gemachtigde de – niet tot het huishouden van belanghebbende behorende – moeder van belanghebbende is en dat belanghebbende zelf ook werkzaam is als belastingadviseur staat daaraan niet in de weg. Dat de dienstverlening door de gemachtigde niet op zakelijke gronden zou hebben plaats gevonden, is niet aannemelijk geworden (vgl. GHvJ 15 mei 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:81).
Kosten bezwaarfase
6.2
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige aanslagen opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Kosten beroepsfase
6.3
Ingevolge artikel 15, lid 1, LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
6.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
6.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 700 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,5 (beroep niet tijdig beslissen)).
6.6
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale kostenvergoeding. Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand aangezien geen sprake is van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur door niet tijdig te beslissen op het bezwaar (vgl. GEA Curaçao 13 juli 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:189).
6.7
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

7.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 43.379;
- vermindert de aanslagen premies AOV/AWW en premie AVBZ naar een premie-inkomen van NAf 43.379;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
NAf 700;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50
te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 7 juni 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.In HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654) heeft de Hoge Raad het dispositievereiste herijkt.
2.Zie Hoge Raad 19 januari 2024, 21/01999, ECLI:NL:HR:2024:50 waarbij de Hoge Raad in een Curaçaose zaak in vergelijkbare zin heeft geoordeeld.