Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Tussen partijen vaststaande feiten
Feiten
Samenvatting van uw bezwaar
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, opgelegd aan belanghebbende door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de aanslag berekend op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.652 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.618. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde deze bij uitspraak op bezwaar. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de belastingaanslag. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de aanslag niet te hoog was vastgesteld en of er recht bestond op de bij de aangifte toegepaste verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen op basis van het vertrouwensbeginsel.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende, gezien de rendementsgrondslag van € 551.584, niet in redelijkheid kon vertrouwen dat zij of haar fiscale partner geen inkomstenbelasting over die grondslag hoefde te betalen. Het Hof bevestigde dat het van algemene bekendheid is dat bij een positief saldo van bezittingen en schulden van aanzienlijke omvang belasting wordt geheven. Het Hof oordeelde verder dat de inspecteur niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld, aangezien hij voldoende rekening had gehouden met de bezwaargronden van belanghebbende. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.