ECLI:NL:OGEAC:2024:48

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
CUR202203570 en CUR202203600 tot en met CUR202203605
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft belanghebbende, woonachtig te Curaçao, beroep ingesteld tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting met boetes over de jaren 2011 tot en met 2017, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur heeft de aanslagen gehandhaafd. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld wegens fictieve weigering van de Inspecteur om te beslissen op het bezwaar. De zitting vond plaats op 23 november 2023, waar belanghebbende haar beroep introk en verzocht om een proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht. Het Gerecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet in staat is geweest om de hoogte van de geclaimde kosten aannemelijk te maken, en dat de Inspecteur niet tegen beter weten in heeft gehandeld. Het Gerecht heeft de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een forfaitaire proceskostenvergoeding van NAf 1.400 en het griffierecht van NAf 50. De uitspraak is gedaan op 23 februari 2024.

Uitspraak

Uitspraak van 23 februari 2024
BBZ nrs. CUR202203570 en CUR202203600 tot en met CUR202203605
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],woonachtig te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 26 februari 2021 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting met boetes over de jaren 2011 tot en met 2017 opgelegd (hierna: de (navorderings)aanslagen).
1.2
Belanghebbende heeft op 23 april 2021 bezwaar gemaakt tegen de (navorderings)aanslagen. Het bezwaarschrift is aangevuld op 22 december 2021 en 9 september 2022, met onder meer een compromisvoorstel.
1.3
Op 31 augustus 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld wegens fictieve weigering van de Inspecteur om te beslissen op het bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 27 december 2022 (2011 tot en met 2016) en op 22 december 2022 (2017) (alsnog) uitspraken op bezwaar gedaan en de (navorderings)aanslagen gehandhaafd.
1.5
Op 20 februari 2023 heeft belanghebbende (nogmaals) beroep ingesteld voor wat betreft de jaren 2011 tot en met 2016 en op 16 februari 2023 voor wat betreft het jaar 2017, dit keer tegen de uitspraken op bezwaar (zie 1.4), die alsnog zijn gedaan.
1.6
Op 25 april 2023 heeft belanghebbende het beroep aangevuld. Daarbij is gevoegd het vonnis van de strafrechter van 4 april 2023, alsmede een verzoek om volledige schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen door de Inspecteur. Verzocht is om een totale schadevergoeding van NAf. 245.031. Ter zake van het bedrag waarvoor een schadevergoeding is verzocht zijn afschriften van de door adviseurs, accountants en advocaten ingediende rekeningen bijgevoegd. Bij schrijven van 1 mei 2023 heeft belanghebbende het bedrag waarvoor eens schadevergoeding wordt verzocht neerwaarts gecorrigeerd tot een bedrag van NAf. 243.441.
1.7
Op 15 november 2023 heeft de Inspecteur een verweerschrift ingediend.
1.8
Nadat de zaak van belanghebbende op de rol van 23 november 2023 is geplaatst, heeft de Inspecteur, namens de Ontvanger, bij e-mail van 21 november 2023, onder verwijzing naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 10 augustus 2023 [1] , laten weten dat de navorderingsaanslagen niet zullen worden ingevorderd.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2023 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en haar echtgenoot [B] (hierna: de echtgenoot) en [C] (gemachtigde). Namens de Inspecteur is verschenen [D]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overhandigd.
De zaken van belanghebbende en haar echtgenoot zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld.
1.1
Belanghebbende heeft ter zitting het beroep ingetrokken. Tegelijk met de intrekking is verzocht om een (integrale) proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht.
1.11
Ter zitting van het Gerecht is besloten het onderzoek niet te sluiten, om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen diens standpunt ter zake van de hoogte van toe te kennen proceskostenvergoeding te heroverwegen.
1.12
Op 6 december 2023 heeft de Inspecteur belanghebbende en het Gerecht laten weten niet bereid te zijn tot het vergoeden van een hogere proceskostenvergoeding dan ter zitting is aangegeven. Daarop hebben partijen, desgevraagd, het Gerecht laten weten dat het onderzoek kan worden gesloten, hetgeen op 11 december 2023 is gebeurd.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Belanghebbende heeft het beroep ter zitting ingetrokken, omdat de onderhavige naheffingsaanslagen niet zullen worden ingevorderd (zie 1.8). Tegelijk met de intrekking is verzocht om een (integrale) proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht.
2.2
In haar beroepschriften van 31 augustus 2022 (2011 tot en met 2017), aanvulling van het beroep van 25 april 2023 en haar pleitnota heeft belanghebbende het Gerecht primair verzocht de Inspecteur te veroordelen in de integrale kosten die belanghebbende heeft moeten maken om zich te laten bijstaan door belastingadviseurs, accountants en advocaten (de door haar genoemde ‘reële kosten’). In haar pleitnotitie raamt belanghebbende die kosten op NAf. 250.000. Subsidiair verzoekt belanghebbende om een forfaitaire vergoeding
2.3
De Inspecteur is van mening dat belanghebbende recht heeft op een forfaitaire proceskostenvergoeding van NAf. 1.400.
Juridisch kader
2.4
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist (artikel 32a, lid 2 ALL). De regels over de berekening van de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
2.5
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.6
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
2.7
Uitgangspunt van zowel de Ministeriële regeling formeel belastingrecht als het Besluit proceskosten bestuursrecht is dat, toegespitst op de onderhavige zaak, aan belanghebbende een vergoeding wordt verleend voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire basis. Van een forfaitaire vergoeding kan worden afgeweken in bijzondere omstandigheden (artikel 6.2, lid 3 Ministeriële regeling formeel belastingrecht en artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht).
2.8
Ingevolge vaste jurisprudentie is slechts sprake van bijzondere omstandigheden, en daarmee de mogelijkheid voor het toekennen van een integrale kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase, in het geval de Inspecteur het verwijt kan worden gemaakt dat hij een beschikking heeft gegeven of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802), dan wel dat sprake is van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
2.9
Zowel ten aanzien van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden als ter zake van de hoogte van de gemaakte integrale kosten heeft belanghebbende de bewijslast. Daarbij geldt dat alleen een vergoeding van kosten kan worden toegekend voor zover de kosten zien op bezwaar- of beroepsfase.
Heeft belanghebbende voldaan aan de op hem rustende bewijslast?
2.1
Het Gerecht zal eerst onderzoeken of belanghebbende de door haar geclaimde kosten van NAf. 243.441 (zie onderdeel 1.6) dan wel de door haar geraamde kosten van NAf. 250.000 aannemelijk heeft gemaakt (zie onderdeel 2.2).
2.11
Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende er niet in geslaagd om de hoogte van de door haar verzochte integrale kosten aannemelijk te maken.
Om te beginnen is niet duidelijk gemaakt op welke wijze het in totaal geclaimde bedrag aan kosten dient te worden verdeeld over belanghebbende en haar echtgenoot.
Verder heeft te gelden dat belanghebbende strafrechtelijk is vervolgd voor het (medeplegen van opzettelijk) doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2010, 2014 en 2017. Voor deze aan belanghebbende ten laste gelegde feiten heeft het Gerecht belanghebbende vrijgesproken. [2] Ter zitting is vast komen te staan dat het overgrote deel van de geclaimde kosten ziet op de strafzaak. Dit betreffen geen kosten van bezwaar of beroep in de onderhavige zaak en deze kosten komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Belanghebbende dient ten aanzien van deze kosten eventueel een vordering in te dienen bij de civiele rechter of de strafrechter.
Voorts is een deel van de kosten niet betaald, zonder dat belanghebbende duidelijk heeft gemaakt welk deel van welke kosten niet zijn betaald. In een reactie op de mail van de Inspecteur van 6 december 2023, waarin de Inspecteur aangeeft niet bereid te zijn een hogere proceskostenvergoeding te willen vergoeden dan op zitting is aangegeven (zie onderdeel 1.12), heeft gemachtigde gereageerd met het volgende bericht:
‘Voor de zekerheid zij bevestigd dat de declaraties niet alle betaald zijn. Het is evident dat gezien de grootte van het bedrijf van belanghebbende, en de hoogte van de declaraties het schier onmogelijk is om deze declaraties volledig en tijdig te hebben betaald.’
Of, en zo ja in hoeverre (nog) niet betaalde kosten in aanmerking komen voor een vergoeding voor bezwaar en beroep is door belanghebbende niet duidelijk gemaakt.
Voor zover de gemaakte kosten geen betrekking hebben op de strafzaak is vaak volstrekt onduidelijk ten behoeve waarvan de kosten zijn gemaakt (‘our services in January-february, fixed fee, tax advice as per our engagement letter of march, 16 2021,etc.).
Ook zijn er bedragen onder de kosten opgenomen, die niet hebben te gelden als kosten van bezwaar of beroep, zoals ‘Griffierechten Beroep IB zaken 2011 -2017 (11), 550,-‘.
Dit alles bijeen genomen leidt ertoe dat het Gerecht belanghebbende niet geslaagd acht in het van haar verlangde bewijs dat een bedrag aan integrale kosten, tot welk bedrag dan ook, voor vergoeding in aanmerking komt.
De vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden behoeft daarom niet te worden behandeld.
Bestaat recht op een forfaitair te bepalen vergoeding voor de kosten van bezwaar?
2.12
Zie voor wat betreft het juridisch kader onderdeel 2.4.
2.13
Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten de (navorderings)aanslagen opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid, althans zulks is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
Bestaat recht op een forfaitair te bepalen proceskostenvergoeding (beroepsfase)?
2.14
Zie voor wat betreft het juridisch kader de onderdelen 2.5 en 2.6.
2.15
Nu de Inspecteur aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen, waaronder te begrijpen de situatie dat de Ontvanger heeft besloten de belastingschuld niet in te vorderen, dient als hoofdregel de Inspecteur de proceskosten en het griffierecht te vergoeden (vgl. HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4045; HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:494).
2.16
In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punten voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1). Daarbij worden de zeven (navorderings)aanslagen (2011 tot en met 2017) beschouwd als samenhangende zaken.
Griffierecht
2.17
Gelet op het overwogene in 2.1 en 2.15 dient de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 23 februari 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

2.Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao van 4 april 2023, parketnummers 500.00248/21 en 500.00249/21.