ECLI:NL:OGEAC:2024:170

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
CUR202303144
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding en immateriële schadevergoeding in belastingzaak

Op 6 september 2024 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een naamloze vennootschap die in liquidatie is, in beroep ging tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2019, waarbij ook een verzuimboete was opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze boetebeschikking, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Tijdens de zitting op 29 mei 2024 heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van proceskosten en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht oordeelde dat er geen sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand, aangezien de oud-directeur van belanghebbende zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase optrad als gemachtigde. Het verzoek om vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase werd afgewezen, maar het Gerecht kende wel een vergoeding toe voor reiskosten en verletkosten. De reiskosten werden vastgesteld op NAf 22,40 en de verletkosten op NAf 25. Het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de belastingrechter niet bevoegd is om dergelijke schadevergoedingen toe te kennen. De Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van NAf 150.

Uitspraak

Uitspraak van 6 september 2024
BBZ nr. CUR202303144
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 30 juni 2021 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2019 opgelegd naar een verschuldigde winstbelasting van nihil. Daarbij is een verzuimboete van NAf 2.500 opgelegd wegens het niet of niet tijdig indienen van de aangifte (hierna: boetebeschikking).
1.2
Belanghebbende heeft op 6 maart 2022 tegen de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Op 9 augustus 2023 heeft belanghebbende het bezwaarschrift aangevuld.
1.3
Belanghebbende is op 4 oktober 2023 in beroep gekomen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2024 belanghebbende niet- ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
1.5
Partijen zijn door de belastinggriffie op 10 april 2024 uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de zaak op 29 mei 2024.
1.6
Belanghebbende heeft op 17 mei 2024 een aanvulling op haar beroepschrift ingediend.
1.7
Op 23 mei 2024 heeft de Inspecteur de boetebeschikking voor het jaar 2019 vernietigd.
1.8
Op 24 mei 2024 heeft belanghebbende een pleitnota ingediend bij het Gerecht.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2024 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is [B] verschenen. Belanghebbende heeft een aangepaste pleitnota voorgedragen en ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is een naamloze vennootschap die sinds eind 2016 geen activiteiten meer verricht en met ingang van 8 november 2019 in liquidatie is getreden. Belanghebbende is bij aandeelhoudersbesluit van 3 augustus 2020 ontbonden.
2.2
De gemachtigde van belanghebbende, [A] is in het onderhavige jaar 2019 de directeur van belanghebbende en de vereffenaar (hierna: de oud-directeur).
2.3
Belanghebbende heeft de aangifte voor het jaar 2019 op 16 mei 2021, te laat, ingediend.

3.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen op bezwaar

3.1
Belanghebbende heeft op 4 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag winstbelasting 2019. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 3 april 2024 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan. De Inspecteur heeft het bezwaar niet- ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
3.2
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 4 oktober 2023 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 3 april 2024 (vgl. GHvJ, 28 juni 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:104). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Inhoudelijk
3.3
Het antwoord op de vraag of het bezwaar al dan terecht niet- ontvankelijk is verklaard, kan voor belanghebbende niet tot een gunstiger resultaat leiden. De Inspecteur heeft immers op 23 mei 2024 een ‘printscreen’ gestuurd via het belastingportaal waarop te zien is dat de boetebeschikking is vernietigd. Daarmee komt ook het belang van het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar te ontvallen (vgl. HR 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4755; HR 3 december 2010, ECLI:NL: HR:2010:BO5988; HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:43). Nu belanghebbende geen belang meer heeft bij een uitspraak op het beroep, dient dit beroep blijkens voornoemde jurisprudentie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
3.4
Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn. De wet- en regelgeving in Curaçao voorziet echter niet in de bevoegdheid van de belastingrechter tot het toekennen van een schadevergoeding. Alleen de burgerlijke rechter is bevoegd om de belanghebbende in verband hiermee een schadevergoeding toe te kennen. Belanghebbende dient het verzoek derhalve te richten aan de burgerlijke rechter (vgl. HR, 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:50).
3.5
De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 6 maart 2022 (bezwaar ingediend) en geëindigd op 23 mei 2024 (bericht vernietiging boetebeschikking). Bijzondere omstandigheden die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken. De redelijke termijn van twee jaar is derhalve overschreden. Het Gerecht zal volstaan met het constateren dat de redelijke termijn is overschreden.

4.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Proceskostenvergoeding

4.1
Nu de Inspecteur aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen, dient als hoofdregel de Inspecteur de proceskosten en het griffierecht te vergoeden (vgl. HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4045; HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:494).
Kosten bezwaarfase
4.2
Belanghebbende heeft in haar aanvullend bezwaarschrift van 9 augustus 2023 verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase ten bedrage van NAf 2.276,88. Later heeft belanghebbende bij haar aanvullend beroepschrift haar verzoek aangepast naar een bedrag van NAf 3.336,88. De Inspecteur heeft op dit verzoek geen beslissing genomen.
4.2.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: de Regeling).
4.2.2
Ingevolge artikel 6.1 van de Regeling kan een vergoeding van de kosten bedoeld in artikel 32a, lid 1 van de ALL uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het Gerecht is geen sprake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het bezwaarschrift is immers door de oud-directeur van belanghebbende ingediend.
4.2.3
Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Kosten beroepsfase
4.3.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.3.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
4.3.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
(...)
c. reis- en verblijfkosten van een partij;
d. verletkosten van een partij; en
(...).
Beroepsmatig verleende rechtsbijstand
4.3.4
Ook voor de beroepsfase geldt dat geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand omdat ook in de beroepsfase de oud-directeur is opgetreden als gemachtigde van belanghebbende.
Reiskosten en verletkosten
4.3.5
Ingevolge de hiervoor geciteerde wettelijke bepaling (4.3.1) worden alleen de kosten vergoed die belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende de kosten voor het bijwonen van de zitting redelijkerwijs moeten maken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de Inspecteur bij de vernietiging van de boetebeschikking een aantal dagen voor de zitting zich niet heeft uitgelaten over de proceskostenvergoeding (bezwaar en beroep) en het verzoek om immateriële schadevergoeding. Ook wordt in aanmerking genomen dat belanghebbende voor de zitting is uitgenodigd en het Gerecht geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot achterwege laten van de zitting op de voet van artikel 8b van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken.
4.3.6
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de reiskosten ten bedrage van NAf 89,60 (viermaal een autorit van het woonhuis van de gemachtigde naar het Gerecht, een afstand van 64 km heen en weer tegen een vergoeding van NAf 0,35 per kilometer (4* 64km *0,35)).
4.3.7
In artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is bepaald dat het bedrag van de voor vergoeding in aanmerking reiskosten wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 15, eerste lid, van het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken. Op grond van dat artikel zal het bedrag van hetgeen de heen- en terugreis kost, worden vergoed, naar billijkheid en ter beoordeling van de rechter (vgl. GEA Curaçao van 18 april 2024, ECLI:NL:OGEAC:2024:74).
4.3.8
Het Gerecht stelt de door belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende reiskosten om de zitting van 29 mei 2024 bij te wonen in billijkheid vast op een bedrag van NAf 22,40, zijnde eenmaal een retourrit met de auto van het woonhuis van de oud-directeur naar het Gerecht: een afstand van (totaal) 64 km en een vergoeding van NAf 0,35 per kilometer.
Verletkosten
4.3.9
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van verletkosten ten bedrage van NAf 233 (140 minuten tijdsverzuim tegen een uurtarief van NAf 100 voor consultantswerkzaamheden).
4.3.10
Verletkosten zijn kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het persoonlijk bijwonen van een zitting. Kosten van tijdverzuim veroorzaakt door bijvoorbeeld het indienen van het beroepschrift of de voorbereiding van een rechtszaak komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dergelijke kosten moeten voor rekening van partijen zelf blijven (vgl. GEA Curaçao 29 maart 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:48).
4.3.11
Ingevolge artikel 2, lid 1, letter d van het Besluit kunnen de kosten maximaal NAf 65 per uur bedragen. De oud-directeur heeft de zitting bijgewoond. Hij heeft onbetwist gesteld dat hij gedurende het bijwonen van de zitting geen inkomsten kon verwerven als freelance consultant/functiewaarderingsdeskundige en derhalve inkomsten heeft gederfd. Gelet daarop bestaat in zoverre recht op een verletkostenvergoeding. Het Gerecht bepaalt die vergoeding in goede justitie op NAf 25.
4.4
Griffierecht
Gelet op het overwogene in 4.1 dient de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep niet tijdig beslissen voor het jaar 2019 niet- ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het jaar 2019 niet- ontvankelijk;
  • wijst het verzoek tot immateriële schadevergoeding af;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van de proceskosten in bezwaarfase af;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van de proceskosten in beroepsfase toe;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van in totaal NAf 47,40; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 6 september 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500