ECLI:NL:OGHACMB:2023:104

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
SXM2022H00161 tot en met SXM2022H00166
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingplicht en woonplaats van belanghebbende in Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de belastingplicht van belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aan de orde is. Belanghebbende stelt dat hij in deze jaren niet woonachtig was in Sint Maarten en daarom niet belastingplichtig is. Hij voert aan dat hij als kapitein op een jacht met thuishaven Malta de meeste dagen van het jaar buiten Sint Maarten werkte en dat zijn fiscale woonplaats Malta is. Het Hof onderzoekt of er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Sint Maarten. Het Hof concludeert dat belanghebbende in Sint Maarten woont en aldaar belastingplichtig is, op basis van verschillende feiten en omstandigheden, zoals zijn huurwoning, inschrijving in de basisadministratie, en aangiften als binnenlands belastingplichtige. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd, waarbij de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW in stand blijven, maar de aanslagen premie AVBZ worden vernietigd. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij belasting in het buitenland heeft betaald, waardoor er geen recht op voorkoming van dubbele belasting bestaat. De proceskosten worden toegewezen aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak
SXM2022H00161 tot en met SXM2022H00166
Datum uitspraak: 28 juni 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 21 oktober 2022 in de zaak met BBZ nrs. SXM202200033 t/m SXM202200038 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de Inspecteur der belastingen,
zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslagen.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2017 aanslagen inkomstenbelasting en premies en AOV/AWW (dagtekening op aanslagbiljetten 13 november 2020) opgelegd naar een belastbaar- en premie-inkomen van NAf 199.917 (IB) en NAf 100.500 (AOV/AWW), resulterend in te betalen bedragen van NAf 62.225 (IB) en NAf 11.178 (AOV/AWW).
1.2.
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2018 aanslagen inkomstenbelasting en premies en AOV/AWW (dagtekening op aanslagbiljetten 13 november 2020) opgelegd naar een belastbaar- en premie-inkomen van NAf 288.128 (IB) en NAf 102.510 (AOV/AWW), resulterend in te betalen bedragen van NAf 79.177 (IB) en NAf 11.506 (AOV/AWW).
1.3.
Belanghebbende heeft op 10 december 2020 tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.4.
Belanghebbende heeft op 13 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van zes maal NAf 50.
1.5.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 31 maart 2022 de aanslagen gehandhaafd.
1.6.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 21 oktober 2022 als volgt geoordeeld (in eerste aanleg waren ook aanslagen AVBZ 2017 en 2018 in geschil):
“Het Gerecht:
- verklaart de beroepen niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de aanslagen premie AVBZ 2017 en 2018 gegrond;
- verklaart het beroep tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW ongegrond;
- vernietigt de aanslagen premie AVBZ 2017 en 2018;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.050; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 100 te vergoeden.”
1.7.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 30 november 2022 hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald NAf 300.
De Inspecteur heeft op 6 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegezonden.
1.8.
De zitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2023 te Philipsburg. Op de zitting is namens belanghebbende [A] verschenen en namens de Inspecteur zijn [B] en [C] verschenen.
1.9.
Aan het einde van de zitting is het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1 Belanghebbende is [Hof: woonplaats is wel in geschil] en sinds 11 maart 2017 werkzaam bij [Q] Ltd., gevestigd te [X] (Britse Maagdeneilanden). Hij is werkzaam als kapitein van het schip ‘[W]’.
2.2
Aan belanghebbende zijn op 2 januari 2018 (2017) en op 2 januari 2019 (2018) aangiftebiljetten voor binnenlands belastingplichtigen uitgereikt.
2.3
Belanghebbende heeft op 23 februari 2018 aangifte voor het jaar 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 63.920. Belanghebbende heeft als bijlage bij vraag 3 (inkomen uit dienstbetrekking) van de aangifte aangegeven dat hij een totaal inkomen uit dienstbetrekking bij [Q] Ltd. genoot van NAf 180.717,48. Daarvan heeft belanghebbende een bedrag van NAf 44.719,92 aan Sint Maarten toegerekend.
2.4
Belanghebbende heeft op 20 februari 2019 aangifte gedaan voor 2018 naar een belastbaar inkomen van NAf 76.924. Belanghebbende heeft als bijlage bij vraag 3 (inkomen uit dienstbetrekking) van de aangifte aangegeven dat hij een totaal inkomen uit dienstbetrekking bij [Q] Ltd. genoot van NAf 229.002,98. Daarvan heeft belanghebbende een bedrag van NAf 77.798,27 aan Sint Maarten toegerekend.
2.5
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen afgeweken van de ingediende aangiften en heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op respectievelijk NAf 199.917 (2017) en NAf 288.128 (2018). De premie-inkomens zijn voor het jaar 2017 vastgesteld op NAf 100.500 (AOV/AWW) en NAf 201.260 (AVBZ), en voor het jaar 2018 op NAf 102.510 (AOV/AWW) en NAf 228.128 (AVBZ).”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de aanslagen inkomstenbelasting en premies en AOV/AWW voor de onderhavige jaren niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of belanghebbende in Sint Maarten woonachtig is, hetgeen de Inspecteur betoogt en belanghebbende ontkent. Zo deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is aan de orde of het gehele (wereld-) inkomen van belanghebbende in Sint Maarten belast is.
De aanslagen AVBZ zijn in hoger beroep niet meer in geschil.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht voor zover deze ziet op de aanslagen inkomstenbelasting en premies en AOV/AWW en vermindering van deze aanslagen conform de ingediende aangifte.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:

Beroep niet tijdig beslissen op bezwaar
4.1
Belanghebbende heeft op 13 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op het bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ 2017 en 2018. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 31 maart 2022 alsnog uitspraken op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij deze beroepen tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Deze beroepen zijn mitsdien niet-ontvankelijk.
4.2
De door belanghebbende ingestelde beroepen van 13 januari 2022 worden ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraken op bezwaar van 31 maart 2022 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraken zijn dus onderwerp van onderhavige procedure.
Inkomstenbelasting
4.3
Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (hierna: LIB) worden natuurlijke personen, die in Sint Maarten wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is niet van belang, waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoren in het onderhavige geval de inkomsten uit dienstbetrekking te [X].
4.4
Het Gerecht stelt voorop dat Sint Maarten in niet-verdragsgevallen, zoals hier, geen wettelijke regeling kent om dubbele belasting te voorkomen. De Inspecteur voert in dat geval een niet-gepubliceerd beleid op grond waarvan aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bestaat (volgens de verrekenmethode) tot maximaal de in Sint Maarten over de desbetreffende buitenlandse inkomsten verschuldigde belasting. Het beleid houdt in dat de belastingplichtige aan de hand van betalingsbewijzen aannemelijk dient te maken dat in het buitenland belasting is betaald en dat bij het berekenen van het te verrekenen bedrag geen rekening wordt gehouden met persoonlijke en buitengewone lasten (vgl. GEA Sint Maarten 10 oktober 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:97). De vermindering bedraagt op grond van dit beleid maximaal de in het buitenland betaalde belasting.
4.5
Belanghebbende heeft in dat verband geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat, en voor welk bedrag aan belasting hij in het buitenland heeft betaald. Derhalve bestaat er voor belanghebbende voor de onderhavige jaren 2017 en 2018 geen recht op voorkoming van dubbele belasting.
Premies AOV/AWW
4.6
Op grond van artikel 26, lid 1, in samenhang met artikel 5, lid 1, letter a Landsverordening AOV en artikel 29, lid 1, in samenhang met artikel 6, lid 1, letter a Landsverordening AWW is degene die de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt en ingezetene is verzekerd en premieplichtig voor respectievelijk de AOV en AWW. Partijen hebben ter zitting verklaard het erover eens te zijn dat belanghebbende voor de onderhavige jaren voor de AOV/AWW premieplichtig is. Het Gerecht acht dat juist. Gesteld noch gebleken is dat de aanslag premies AOV/AWW tot een te hoog bedrag is opgelegd. De aanslagen premies AOV/AWW blijven in stand.
Premie AVBZ
4.7
Voor de AVBZ heeft te gelden dat de ingezetene die buiten Sint Maarten in loondienst arbeid verricht niet verzekerd is ingevolge de landsverordening (artikel 2, lid 2, letter a Landsbesluit beperking kring van verzekerden AVBZ). Belanghebbende heeft in de ingediende aangiften over de jaren 2017 en 2018 opgenomen dat de bij [Q] Ltd. genoten inkomsten loon uit dienstbetrekking vormen (zie 2.3 en 2.4). De Inspecteur heeft dat pas voor het eerst ter zitting ter discussie gesteld en om bewijs daarvan gevraagd. Het Gerecht acht dat te laat en zal er dan ook, overeenkomstig het standpunt van belanghebbende, van uitgaan dat belanghebbende bij [Q] Ltd. in loondienst is. Voor dat geval zijn partijen het erover eens dat belanghebbende, nu hij in [X] arbeid verricht, niet verzekerd is voor de AVBZ. Het Gerecht acht dat juist. Hij is in dat geval op grond van artikel 20, lid 1 Landsverordening AVBZ niet premieplichtig voor de AVBZ. De aanslagen premie AVBZ worden vernietigd.
Slotsom
4.8
Op grond van het hiervoor overwogene dienen de aanslagen premie AVBZ 2017 en 2018 vernietigd te worden. De aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW 2017 en 2018 dienen in stand te blijven.
5. PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,5 (beroep niet tijdig beslissen op bezwaar), factor 1,5 samenhangende zaken). Het Gerecht merkt de zaken met nummers SXM202200033 t/m SXM202200038 aan als samenhangend.
5.5
De beslissing omtrent het griffierecht hangt af van de beslissing over de alsnog genomen reële uitspraak op bezwaar. Alleen indien het beroep daartegen gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht te worden vergoed (HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3504). In het onderhavige geval is het beroep tegen de door de Inspecteur alsnog gedane uitspraken op het bezwaar tegen de aanslagen premie AVBZ 2017 en 2018 gegrond verklaard. De Inspecteur dient het griffierecht van deze beroepen, dat is twee maal NAf 50, aldus te vergoeden.”

5.Gronden

Vooraf
5.1.1.
Belanghebbende heeft ook hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Gerecht omtrent de premies AOW/AWW. De inspecteur stelt dat deze stelling in hoger beroep niet meer aan de orde kan komen omdat deze stelling in eerste aanleg is prijsgegeven. In de uitspraak van het Gerecht is onder 4.6 opgenomen
“Partijen hebben ter zitting verklaard het erover eens te zijn dat belanghebbende voor de onderhavige jaren voor de AOV/AWW premieplichtig is. Het Gerecht acht dat juist. Gesteld noch gebleken is dat de aanslag premies AOV/AWW tot een te hoog bedrag is opgelegd. De aanslagen premies AOV/AWW blijven in stand.”
In het proces-verbaal van de zitting van het Gerecht is opgenomen
“De rechter stelt vast dat er van uit gegaan kan worden dat partijen het erover eens zijn dat belanghebbende voor de AVBZ niet premieplichtig is, en voor de premies AOW/AWW wel. Klopt dat?
De gemachtigde reageert hierop -zakelijk weergegeven- als volgt.
-Voor deze jaren wel.”
Desgevraagd ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende ondubbelzinnig en uitdrukkelijk verklaard dat, ervan uitgaande dat zijn verklaring in het proces-verbaal van de zitting bij het Gerecht juist is weergegeven, hij het beroep tegen de aanslagen AOV/AWW inderdaad voor deze jaren heeft ingetrokken en hij daar niet meer op kan terugkomen. De verschuldigdheid van premies AOV/AWW zal in latere jaren aan de orde moeten komen, aldus belanghebbendes gemachtigde.
Gelet hierop is er geen reden meer om een oordeel te geven over de eventuele verschuldigdheid van premies AOW/AWW (deze zijn bij deze stand niet meer in geschil).
5.1.2.
De gronden van de Inspecteur tegen de door het Gerecht vastgestelde proceskostenveroordeling kunnen in hoger beroep niet aan de orde komen nu door de Inspecteur daartegen geen hoger beroep is ingesteld.
Inhoudelijk
5.2.
Belanghebbende neemt in hoger beroep het (meest vergaande) standpunt in dat hij in 2017 en 2018 niet woonachtig is in Sint Maarten en hij op die grond niet belastingplichtig is in Sint Maarten. Volgens hem is er geen sprake is van binnenlandse belastingplicht in Sint Maarten omdat hij de meeste dagen van het jaar als kapitein buiten Sint Maarten werkte op een jacht met thuishaven Malta. Belanghebbende stelt dat zijn fiscale woonplaats Malta is.
5.3.
Ingevolge artikel 4, lid 1 van de Algemene Landsverordering Landsbelastingen (ALL)wordt waar iemand woont naar omstandigheden beoordeeld.
5.4.
Het eerste en tweede lid van artikel 1 van de Landsverordering op de inkomstenbelasting (LIB) luiden als volgt:
“Artikel 1
1.Onder de naam van "inkomstenbelasting" wordt een belasting geheven, waaraan onderworpen zijn, zij, die binnen Sint Maarten wonen.
2.Of iemand binnen Sint Maarten woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld, met dien verstande, dat:
a. zij, die Sint Maarten tijdelijk verlaten, geacht worden nog binnen Sint Maarten te wonen, indien hun afwezigheid korter dan één jaar duurt;
b. zij, die Sint Maarten metterwoon verlaten, maar binnen één jaar zich aldaar weer metterwoon vestigen, geacht worden Sint Maarten tijdelijk te hebben verlaten, tenzij blijkt, dat zij tijdens hun afwezigheid op het grondgebied van Nederland, Aruba, of van een vreemde staat hebben gewoond;
c. zij, die tijdelijk binnen Sint Maarten verblijven en hetzij in Nederland, Aruba of Curaçao wonen, hetzij aldaar geacht worden te wonen volgens de daar geldende wetgeving inzake de belasting naar het inkomen, als niet binnen Sint Maarten wonend worden beschouwd indien hun verblijf niet langer dan een jaar duurt.”
5.5.
Bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende in de jaren 2017 en 2018 in Sint Maarten woonde, moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval en komt het erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Sint Maarten. Die duurzame band met Sint Maarten hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats in Sint Maarten niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Sint Maarten bevindt (vgl. HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824).
5.6.
Vaststaat dat belanghebbende in 2017 en 2018 over een huurwoning beschikte in Sint Maarten. Hij is sinds 3 november 1998 ingeschreven in de basisregistratie van Sint Maarten en is sindsdien tot op heden volgens het uittreksel van de basisadministratie niet geëmigreerd. Ook zijn aangiften IB 2017 en 2018 heeft belanghebbende gedaan op een A biljet (voor binnenlands belastingplichten) en hij heeft in deze aangifte bij vraag 1c “Did you and/or your spouse establish yourself/her(him)self in or permanently departed Sint Maarten after 1st, 2017 (Hof : respectievelijk
2018in de aangifte IB 2018)” het vakje met “no” aangekruist.
In de navolgende jaren 2019 en 2020 wordt in de aangiften IB geen melding gemaakt van (enige) emigratie. Uit de door de Inspecteur overgelegde bijlagen bij het verweerschrift volgt dat belanghebbende door de jaren heen verschillende documenten bij de dienst Burgerzaken van Sint Maarten aangevraagd en betaald heeft waaronder uittreksels van de basisadministratie en paspoorten (volgens deze stukken is er in 2013 en voor het laatst in 2018 een nieuw paspoort in Sint Maarten uitgegeven aan belanghebbende). In 2017 heeft belanghebbende de eerste drie maanden van het jaar in Sint Maarten gewerkt als "dockmaster" bij [M] NV (een in Sint Maarten gevestigde werkgever, waar belanghebbende sedert 2011 in dienst was). Belanghebbende houdt bankrekeningen in Sint Maarten aan; in zijn aangiften IB geeft hij bij vraag 13 de totale eindsaldi op van zijn lokale bank, namelijk in 2017 ANG 19.580,- en in 2018 ANG 1.026,-. Voorts betaalt belanghebbende (volgens de administratie van de Ontvanger van Sint Maarten) voor de wegenbelasting en kentekenplaat van een personenauto, kenteken nummer [000] in Sint Maarten. Belanghebbende betaalde in de jaren 2017 en 2018 ook voor dit kentekennummer. Ook had belanghebbende in de onderhavige jaren een energiecontract voor zijn woning. In de pleitnota vermeldt de gemachtigde voorts dat belanghebbende niet geregistreerd staat in Malta.
Desgevraagd op zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende voornoemde feiten en omstandigheden niet betwist.
5.7.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, is voldoende vast komen te staan dat in de jaren 2017 en 2018 een duurzame band van persoonlijke aard tussen belanghebbende en Sint Maarten bestaat. Voorts volgt uit deze omstandigheden (of anderszins) niet dat belanghebbende Sint Maarten heeft willen verlaten, in die zin dat hij zijn duurzame betrekkingen met/in Sint Maarten had willen verbreken. Dit leidt tot het oordeel dat belanghebbende in de jaren 2017 en 2018 op Sint Maarten woonde, zodat hij in Sint Maarten belastingplichtig is. Zoals het Gerecht terecht in rechtsoverweging 4.3 heeft overwogen worden ingevolge artikel 1 in verbinding met artikel 3 van de LIB natuurlijke personen, die in Sint Maarten wonen, belast voor hun wereldinkomen. Het is niet van belang, waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoren in het onderhavige geval de inkomsten uit dienstbetrekking te [X].
5.8.
Het Gerecht is op basis van wat het in rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 heeft overwogen met juistheid tot haar oordeel gekomen, welke oordelen het Hof overneemt en de zijne maakt. Het Hof merkt in dit verband op dat aan de gemachtigde van belanghebbende ter zitting in hoger beroep het “Memorandum Verrekening buitenlands inkomen (voorkoming dubbele belastingheffing)” van 30 oktober 2015 door de Inspecteur is overgelegd en de gemachtigde in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren. De Inspecteur heeft daarbij onweersproken toegelicht dat dit stuk al op 4 oktober 2018 op verzoek van het Gerecht aan de gemachtigde van belanghebbende is toegezonden in een eerdere zaak ([MB]) waarbij de gemachtigde betrokken was. Het is als bijlage bij de pleitnota in die zaak gevoegd, aldus de Inspecteur. Nu door belanghebbende ook in hoger beroep geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat en voor welk bedrag hij belasting in het buitenland heeft betaald, bestaat geen recht op voorkoming van dubbele belasting in 2017 en 2018.
De slotsom
5.9.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt en dat de uitspraak van het Gerecht bevestigd dient te worden.

6.Proceskosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof:
-verklaart het hoger beroep ongegrond;
-bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mr. W.H. Bel, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. drs. P.J.J. Vonk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema-Meijers als griffier.
De beslissing is op 28 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.