ECLI:NL:OGEAC:2022:142

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
CUR202100639
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor buitenlandse dividenden door penshonado

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een penshonado, in beroep ging tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017. Belanghebbende, die sinds 1987 gebruikmaakt van de penshonadoregeling oude stijl, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van NAf 269.689. Hij verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor inkomsten uit niet-Nederlandse buitenlandse dividenden, maar het Gerecht oordeelde dat hij hier geen recht op had. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat belanghebbende niet kon aantonen dat hij in een gelijk geval anders behandeld was. De Inspecteur had wel toegezegd een kostenvermindering toe te passen voor de betaalde belasting over de buitenlandse dividenden, wat het Gerecht heeft bevestigd. De uitspraak concludeerde dat de aanslag moest worden verminderd tot een belastbaar inkomen van NAf 263.430 en een verschuldigde belasting van NAf 8.340. Daarnaast werd de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade van NAf 500 en proceskosten van NAf 700.

Uitspraak

Uitspraak van 18 mei 2022
BBZ nr. CUR202100639
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 26 april 2019 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 269.689, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 19.130.
1.2
Belanghebbende heeft op 25 juni 2019 tegen de aanslag pro forma bezwaar gemaakt. Het pro forma bezwaar is op 10 juli 2019 nader gemotiveerd.
1.3
De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 30 december 2020 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen.
1.4
Belanghebbende heeft op 23 februari 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Belanghebbende heeft een nader stuk overgelegd. Deze zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak met nummer CUR202102909.
1.6
Aan partijen is de gelegenheid gegeven om na afloop van de zitting tot een cijfermatig vergelijk te komen. De Inspecteur heeft op 14 maart 2022 screenprints en mailcorrespondentie tussen de Inspecteur en gemachtigde van belanghebbende ingediend. Het Gerecht heeft het onderzoek vervolgens op 16 maart 2022 gesloten.
1.7
Het Gerecht heeft het onderzoek op 1 april 2022 heropend en heeft per e-mail om nadere duiding van de bedragen, genoemd in de mail van 14 maart 2022, aan de Inspecteur gevraagd. De Inspecteur heeft deze vraag op 4 april 2022 beantwoord, waarna het onderzoek op 7 april 2022 is gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende wordt sinds 1987 aangemerkt als penshonado en maakt sindsdien gebruik van de penshonadoregeling oude stijl.
2.2
Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 269.689. Hij heeft in zijn aangifte verzocht om voorkoming van dubbele belasting voor de inkomsten uit buitenlandse dividenden van NAf 108.261.
2.3
In de e-mail van de Inspecteur van 14 maart 2022 heeft hij de volgende opstelling van het inkomen en de verschuldigde belasting opgenomen.
AOW Nederland
NAf 12.699
AOV Curaçao
4.992
Periodieke uitkering NL
10.549
Binnenlands spaartegoed
19.133
Buitenlands spaartegoed
770
Rente obligaties etc.
116.225
Buitenlands dividend
108.281
Kostenaftrek dividenden overige
-/- 6.292
Kosten ivm rente en dividend
-/- 2.927
Belastbaar inkomen
263.43
263.43
AOV Curaçao
-/- 4.992
Penshonado inkomen
258.438
Belasting 5%
13.172
Belasting 10%
499
13.671
Ingehouden rentebelasting
-/- 1.642
Verschuldigde belasting
12.029
VVDB (1) NL dividenden
-/- 3.108
VVDB AOW
-/- 580
Verschuldigde belasting
8.34
(1): VVDB is aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
2.4
In de mail van de Inspecteur is de volgende toelichting gegeven:
“(..)
Voor wat betreft de dividenden uit overige landen geldt dat op basis van intern beleid kostenaftrek wordt toegepast. (..)
Voor de Nederlandse dividenden is de verrekeningsmethode toegepast;
(..)
Over de AOW-uitkering wordt voorkoming van dubbele belasting verleend. (..)
Op grond van artikel 81, lid 9 LIB dient over binnenlandse inkomen minimaal 10% belasting betaald worden. Daarom kan in dit geval de basiskorting niet tot een lager verschuldigde belasting leiden.
(..)”

3.GESCHIL

3.1
Tussen partijen is enkel nog in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor inkomsten uit niet-Nederlandse buitenlandse dividenden.
3.2.1
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor inkomsten uit buitenlandse niet-Nederlandse dividenden en dat daarvoor op grond van gevoerd beleid door de Inspecteur de verrekeningsmethode toegepast dient te worden.
3.2.2
Belanghebbende is het met de opstelling van de Inspecteur, genoemd in 2.3, eens behoudens de volgende punten. Belanghebbende stelt dat er geen kostenaftrek voor ‘dividenden overige’ dient te worden gegeven, maar dat de verrekeningsmethode toegepast dient te worden. Volgens belanghebbende is het belastbaar inkomen NAf 269.689 (in plaats van NAf 263.430) en is de verschuldigde belasting tot een te hoog bedrag berekend en dient deze overeenkomstig zijn standpunt verminderd te worden.
3.3
De Inspecteur is de mening toegedaan dat op basis van beleid de betaalde belasting over buitenlandse dividenden als kostenaftrek in aanmerking genomen moet worden.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf

4.1
Tijdens de beroepsprocedure, voorafgaand aan de zitting, is de Inspecteur aan een aantal bezwaarpunten van belanghebbende tegemoet gekomen. Het beroep dient reeds hierom gegrond te worden verklaard.
Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
4.2
Belanghebbende stelt dat hij ter zake van het inkomen genoten uit niet-Nederlandse buitenlandse dividenden recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en verwijst daarbij naar ongepubliceerd beleid van de Belastingdienst en naar de uitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken van 29 september 2015, ECLI:NL:ORBBACM:2015:31. Volgens belanghebbende dient op grond van gevoerd beleid door de Inspecteur de verrekeningsmethode te worden toegepast bij de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
4.3
Het Gerecht stelt voorop dat Curaçao in niet-verdragsgevallen, zoals hier, geen wettelijke regeling kent om dubbele belasting te voorkomen. De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat hij in deze gevallen ongepubliceerd beleid toepast. Volgens de Inspecteur moet voor de toepassing van dit beleid aangesloten worden bij het Nederlandse Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 1989 (hierna: Bvdb 1989). Het Gerecht acht dit aannemelijk en zal die systematiek dan ook volgen (vgl. GEA Curaçao 28 december 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:252).
4.4
Het Gerecht oordeelt dat uit het Bvdb 1989 niet volgt dat er een vermindering dient te worden verleend voor buitenlandse dividenden. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat aftrek dient te worden verleend op grond van artikel 2, letter b, ten vierde Bvdb 1989 verwerpt het Gerecht deze stelling. Dit artikellid bepaalt dat buitenlandse zuivere inkomsten bestaan uit rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding binnen het gebied van een andere Mogendheid is gevestigd, voor zover zij niet voortspruiten uit effectenbezit of uit dienstbetrekking. Deze bepaling ziet op aandelen in de winst van een onderneming en sluit inkomsten uit aandelenbezit uit.
4.5
Het Gerecht merkt nog op dat uit de uitspraak van dit Gerecht van 28 december 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:252, volgt dat voor rente-inkomsten geen recht bestaat op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, voor dividend is dat niet anders.
4.6
De Inspecteur heeft toegezegd een kostenvermindering ten bedrage van de betaalde belasting over niet-Nederlandse buitenlandse dividenden te verlenen. Het Gerecht zal deze kostenvermindering dan ook toepassen. Voor de berekening van deze kostenvermindering zal het Gerecht aansluiten bij de berekening zoals die blijkt uit de overgelegde e-mail van 14 maart 2022 (zie 2.3). De aanslag dient vastgesteld te worden naar een belastbaar inkomen van NAf 263.430 met een bedrag aan verschuldigde belasting van NAf 8.340.
Gelijkheidsbeginsel
4.7
Belanghebbende heeft ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel voor wat betreft de toepassing van de verrekeningsmethode. Belanghebbende stelt dat in de lokale praktijk ook voor niet-Koninkrijkslanden deze voorkoming wordt verleend.
4.8
Nu belanghebbende zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat sprake is van rechtens en feitelijk gelijke gevallen en voorts dat die gevallen een gunstiger behandeling ten deel is gevallen dan hij zelf heeft ondervonden. Het Gerecht verwerpt in dit verband zijn verwijzing naar de in 4.2 vermelde uitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken. Daar betrof het buitenlandse looninkomsten waarvoor, anders dan voor dividenden, in bepaalde gevallen wel recht op aftrek van ter voorkoming van dubbele belasting geldt. Belanghebbende heeft zijn stelling verder niet nader onderbouwd. Hij heeft derhalve niet aan zijn bewijslast voldaan. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan derhalve niet slagen.
Immateriële schadevergoeding
4.9
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht overweegt als volgt. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Daarbij heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
4.1
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 25 juni 2019 door de Inspecteur is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 18 mei 2022. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal twee jaar en afgerond elf maanden geduurd, hetgeen in beginsel een overschrijding van de redelijke termijn van elf maanden meebrengt.
4.11
Naar het oordeel van het Gerecht vormt de grootschalige brand in het enige belastingkantoor van Curaçao eind augustus 2019 (vgl. GEA Curaçao (straf) 26 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:51) een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om de redelijke termijn te verlengen. Deze brand heeft veel overlast en enorme materiële schade veroorzaakt waardoor de belastingdienst tot op de dag van vandaag ernstig is belemmerd in zijn taakuitoefening. De termijn wordt om die reden met vier maanden verlengd (vgl. GEA Curaçao 31 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:65).
4.12
Daarnaast vormt de coronacrisis naar het oordeel van het Gerecht een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om een langere redelijke termijn te hanteren. De termijn wordt daarom met drie maanden verlengd (vgl. GEA Curaçao 5 januari 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:10).
4.13
Deze verlenging met in totaal zeven maanden brengt mee dat de redelijke termijn in het onderhavige geval met vier maanden is overschreden. Het bedrag van de immateriële schade dient te worden berekend op eenmaal NAf 500. De Inspecteur zal worden veroordeeld tot een vergoeding van NAf 500.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Proceskosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslag opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Proceskosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700).
5.6
Voor de vergoeding van de proceskosten hangen de zaken met de nummers CUR202100639 en CUR202102909 samen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127, worden samenhangende zaken als één zaak beschouwd. Gelet hierop komen de proceskosten in de beroepsfase maar één keer voor vergoeding in aanmerking. De proceskosten voor de onderhavige zaak worden dan ook vastgesteld op 1/2 van NAf 1.400, ofwel NAf 700.
5.7
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2017 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 263.430 en een verschuldigde belasting van NAf 8.340;
- veroordeelt de Inspecteur tot het vergoeden van immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van NAf 500;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 700; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 18 mei 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500