ECLI:NL:ORBBACM:2015:31

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
2013/64800
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bij Belgische bedrijfsvoorheffing en onroerende voorheffing

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, een penshonado, en de Inspecteur der Belastingen op Curaçao over de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (vvdb) voor Belgische inkomsten. Belanghebbende ontving in 2011 loon van een Belgische vennootschap en huurinkomsten uit onroerende zaken in België. De Inspecteur weigerde de gevraagde aftrek vvdb voor de Belgische onroerende voorheffing, maar erkende de aftrek voor de bedrijfsvoorheffing. De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelde dat de bedrijfsvoorheffing vergelijkbaar is met de Nederlandse loonbelasting, terwijl de onroerende voorheffing niet als zodanig kan worden aangemerkt. De Raad verklaarde het beroep gegrond en verminderde de aanslag inkomstenbelasting tot Naf 4.330.

Het procesverloop begon met een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011, opgelegd op 21 december 2012. Belanghebbende ging in bezwaar, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag. Na beroep bij de Raad, en een zitting op 17 maart 2015, werd besloten dat partijen in overleg moesten treden. Uiteindelijk verzocht de gemachtigde om uitspraak zonder nadere zitting. De Raad oordeelde dat de bedrijfsvoorheffing recht geeft op aftrek vvdb, maar dat de onroerende voorheffing niet vergelijkbaar is met de Nederlandse belastingheffingen. De Raad concludeerde dat de aanslag moest worden verminderd en dat er geen recht op een bezwaarkostenvergoeding was, omdat er geen ernstige onzorgvuldigheid was vastgesteld.

Uitspraak

Beschikking d.d. 29 september 2015, nr. 2013/64800
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao
inzake:
X te Curaçao, belanghebbende,
gemachtigde: mr. P.E. Muller,
tegen
de Inspecteur der Belastingen op Curaçao, de Inspecteur.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 21 december 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is tijdig tegen deze aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak van 2 augustus 2013 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is op 27 september 2013 tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4.
De Inspecteur heeft op 16 maart 2015 een vertoogschrift ingediend. De gemachtigde heeft het vertoogschrift op die dag per faxbericht ontvangen en verzocht om de voor 17 maart 2015 geplande zitting uit te stellen. Dat verzoek is door de Raad afgewezen.
1.7.
Ter zitting van 17 maart 2015 te Willemstad zijn verschenen, namens belanghebbende, de hiervoor genoemde gemachtigde en, namens de Inspecteur, mrs. A, B en C. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Ter zitting is met partijen afgesproken dat zij met elkaar in overleg zullen treden en voor eind april 2015 de Raad zullen berichten omtrent de uitkomst van het overleg.
1.8.
Bij brief van 8 mei 2015 heeft de gemachtigde de Raad verzocht om (zonder nadere zitting) uitspraak op het beroep te doen; bij die brief heeft hij kopieën gevoegd van met de Inspecteur na 17 maart 2015 gevoerde correspondentie. Bij brief gedateerd 5 augustus 2014 (de Raad leest: 2015) heeft de Inspecteur de Raad verzocht de zaak aan te houden.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende heeft de status van penshonado. Zijn inkomen over 2011 bestond uit loon ad Naf 97.754 (€ 39.444) dat hij ontvangt als bestuurder van NV Z, een in België gevestigde vennootschap, alsmede huurinkomsten ad Naf 22.554 uit onroerende zaken (twee appartementen) welke in België zijn gelegen en dividenden van een in Luxemburg gevestigde vennootschap.
2.2
In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende een belastbaar inkomen aangegeven van Naf 141.054 en heeft hij een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (hierna: aftrek vvdb) geclaimd ter zake van de ‘Belgische’ inkomsten, ten bedrage van, in totaal, Naf 12.030 (Naf 9.775 ter zake van het loon en Naf 2.255 ter zake van de huurinkomsten).
2.3
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de aftrek vvdb geweigerd. De aanslag bedraagt Naf 14.105 en is berekend over het aangegeven belastbare inkomen ad Naf 141.054.
2.4
Tot de gedingstukken behoren de volgende (kopie-)stukken:
- Een formulier inhoudende algemene gegevens betreffende NV Z en belanghebbende, alsmede specifieke gegevens (een ‘fiche’) betreffende ‘Bezoldigingen van bedrijfsleiders’ van NV Z, gericht aan belanghebbende en met daarop vermeld een bedrag aan in 2011 genoten loon (‘periodieke bezoldigingen’) ad € 39.444,84 en een ‘bedrijfsvoorheffing’ ad € 6.168,24.
- Twee aanslagbiljetten van de Vlaamse belastingdienst voor 2011 inzake onroerende voorheffing betreffende bebouwde goederen, naar een basistarief van 2,5% vermeerderd met provinciale en gemeentelijke ‘opcentiemen’, berekend over
(i) een kadastraal inkomen (K.I.) van € 1.448 en een geïndexeerd K.I. van € 2.286, ten bedrage van € 938,27, en
(ii) een K.I. van € 432 en een geïndexeerd K.I. van € 683, ten bedrage van € 109,32.
- Twee bankafschriften van de Y Bank waaruit blijkt dat de hiervoor genoemde bedragen aan onroerende voorheffing op 28 juli 2011 aan de Vlaamse belastingdienst zijn betaald.

3.Geschil

Tussen partijen is uitsluitend geschil of belanghebbende voor de beide Belgische inkomensbestanddelen recht heeft op een aftrek vvdb.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt dat op het loon in België Naf 15.287 (€ 6.169) aan belasting (‘bedrijfsvoorheffing’) is ingehouden en dat over de huurinkomsten uit de onroerende zaken in België een bedrag van Naf 2.596 (€ 938 plus € 109) aan ‘onroerende voorheffing’ is verschuldigd en betaald. Deze bedragen komen, tot het bedrag van het Curaçaose belastingtarief van 10% van de betrokken inkomsten, derhalve tot respectievelijk Naf 9.775 en Naf 2.255, op grond van het beleid ter voorkoming van dubbele belasting in aanmerking voor aftrek vvdb.
4.2
De Inspecteur betwist uiteindelijk, naar de Raad begrijpt, op zich niet dat deze bedragen aan Belgische belasting ten laste van belanghebbende zijn betaald. Wel betwist hij dat belanghebbende uit dien hoofde recht heeft op een aftrek vvdb.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Nu partijen niet in staat zijn gebleken in onderling overleg de zaak tot een einde te brengen, belanghebbende de Raad heeft verzocht thans uitspraak op de zaak te doen en de Raad zich daartoe overigens voldoende voorgelicht acht, verwerpt de Raad het aanhoudingsverzoek van de Inspecteur.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het loon van NV Z voor belanghebbende buitenlands inkomen (loon uit een dienstbetrekking welke wordt/werd uitgeoefend buiten Curaçao) vormt in de zin van de penshonado-regeling (vgl. artikel 23e, lid 1, onderdeel a, Landsverordening inkomstenbelasting 1943, hierna: LIB) en dat hetzelfde geldt met betrekking tot de huurinkomsten uit de Belgische appartementen (art. 23e, lid 1, onderdeel c, LIB).
5.3
Tussen partijen is voorts in confesso dat de inkomsten genoten uit België in beginsel ter heffing zijn toegewezen aan België, maar tevens tot het in Curaçao belastbare inkomen van belang-hebbende behoren en dat – bij gebreke van een tussen Curaçao en België gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting – op grond van het door de Inspecteur gevoerde, niet-gepubliceerde beleid ter zake van buitenlandse belastbare inkomensbestanddelen in het onderhavige jaar een recht op aftrek vvdb bestaat tot maximaal – kort gezegd – het in Curaçao over de desbetreffende buitenlandse inkomsten verschuldigde belasting. Daarbij moet evenwel komen vast te staan dat de (in casu) Belgische inkomsten in België aan de inkomstenbelasting of een voorheffing daarvan zijn onderworpen en dat die belasting daadwerkelijk is voldaan.
5.4
De Raad verstaat de Inspecteur aldus dat hij betwist dat de door belanghebbende in België betaalde belasting gelijk of vergelijkbaar is met een (voorheffing van de) inkomstenbelasting.
5.5
Gelet op de door belanghebbende overgelegde stukken en op hetgeen de Raad ambtshalve is gebleken, komt de Raad tot de volgende oordelen.
5.6
De bedrijfsvoorheffing is een inhouding op het loon geheven over beroepsinkomsten (ook wel bedrijfsinkomsten geheten). De ingehouden bedragen worden door de werkgever aan de Belgische belastingdienst afgedragen; voor de inkomstenbelasting is het ingehouden bedrag verrekenbaar. Aldus is deze heffing verglijkbaar met de (Nederlandse en Curaçaose) loonbelasting als voorheffing op de inkomstenbelasting. De Raad acht in dit verband aannemelijk geworden dat de ter zake van belanghebbendes loon verschuldigde bedrijfsvoorheffing ten laste van belanghebbende door NV Z is voldaan.
5.7
Naar het oordeel van de Raad is de onroerende voorheffing, ook al was zij wellicht oorspronkelijk een ‘voorschot’ op de inkomstenbelasting, niet als een met de (Nederlandse of Curaçaose) loonbelasting of de (Nederlandse) vermogensrendementsheffing vergelijkbare belasting aan te merken. Zij is een geheel zelfstandige heffing vanwege de Belgische gewesten, provincies en gemeenten (ieder van de genoemde bestuurlijke eenheden ontvangt zijn/haar deel van de belasting) en wordt berekend naar een vast percentage van de huurwaarde zoals die door of namens de Vlaamse belastingdienst is vastgesteld. Aldus wordt de onroerende voorheffing niet vanwege (het Koninkrijk) België geheven en is zij qua tarief(stelling) van gemeente tot gemeente verschillend; daarom is zij veeleer te vergelijken met de Nederlandse onroerendezaakbelasting.
5.8
Op grond van het vorenoverwogene komt de Raad tot het oordeel dat voor belanghebbende ter zake van de Belgische bedrijfsvoorheffing wel, en ter zake van de Belgische onroerende voorheffing niet, een recht op aftrek vvdb bestaat. Dit houdt in dat de onderhavige aanslag van Naf 14.105 dient te worden verminderd met Naf 9.775 tot Naf 4.330.
5.9
De slotsom is dat het beroep gegrond is, dat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en dat de aanslag dient te worden verminderd tot het hiervoor vermelde bedrag.
5.1
De Raad begrijpt dat (ook) voor dat geval belanghebbende heeft verzocht hem op de voet van artikel 32a van de Algemene Landsverordening landsbelastingen een bezwaarkostenvergoeding toe te kennen. Voor een dergelijke vergoeding komt belanghebbende in aanmerking ingeval van ernstige onzorgvuldigheid bij het tot stand komen van, in casu, de aanslag. Daarvan is naar het oordeel van de Raad in het onderhavige geval echter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen sprake; het staat de Inspecteur immers vrij om ter zake van een geclaimde aftrek vvdb de daartoe benodigde bewijsstukken op te vragen alvorens de geclaimde aftrek te honoreren.
5.11
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de Raad tot de slotsom dat de aanslag moet worden verminderd en moet worden vastgesteld op Naf 4.330.

6.Beslissing

De Raad:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar en
  • vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot Naf 4.330.
Aldus gedaan door mrs. S. Verheijen, G.J. van Muijen en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de secretaris en uitgesproken op 29 september 2015.