In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, een penshonado, en de Inspecteur der Belastingen op Curaçao over de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (vvdb) voor Belgische inkomsten. Belanghebbende ontving in 2011 loon van een Belgische vennootschap en huurinkomsten uit onroerende zaken in België. De Inspecteur weigerde de gevraagde aftrek vvdb voor de Belgische onroerende voorheffing, maar erkende de aftrek voor de bedrijfsvoorheffing. De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelde dat de bedrijfsvoorheffing vergelijkbaar is met de Nederlandse loonbelasting, terwijl de onroerende voorheffing niet als zodanig kan worden aangemerkt. De Raad verklaarde het beroep gegrond en verminderde de aanslag inkomstenbelasting tot Naf 4.330.
Het procesverloop begon met een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011, opgelegd op 21 december 2012. Belanghebbende ging in bezwaar, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag. Na beroep bij de Raad, en een zitting op 17 maart 2015, werd besloten dat partijen in overleg moesten treden. Uiteindelijk verzocht de gemachtigde om uitspraak zonder nadere zitting. De Raad oordeelde dat de bedrijfsvoorheffing recht geeft op aftrek vvdb, maar dat de onroerende voorheffing niet vergelijkbaar is met de Nederlandse belastingheffingen. De Raad concludeerde dat de aanslag moest worden verminderd en dat er geen recht op een bezwaarkostenvergoeding was, omdat er geen ernstige onzorgvuldigheid was vastgesteld.