ECLI:NL:OGEAC:2021:252

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
CUR202004487
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor inkomsten uit arbeid in de Verenigde Staten

In deze zaak is in geschil of de belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor inkomsten uit arbeid genoten in de Verenigde Staten. De belanghebbende, ingezetene van Curaçao, heeft een aanslag inkomstenbelasting ontvangen voor het jaar 2017, waarbij de Inspecteur een belastbaar inkomen van NAf 77.439 heeft vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De zitting vond plaats op 27 augustus 2021, waarna het Gerecht het onderzoek heeft heropend en nadere informatie heeft gevraagd. De belanghebbende heeft verklaard dat hij inkomsten uit zelfstandige arbeid in de VS heeft genoten, maar de Inspecteur heeft geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend, omdat Curaçao in niet-verdragsgevallen geen wettelijke regeling kent om dubbele belasting te voorkomen.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor het behandelen van het bezwaar en beroep is overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn is vastgesteld op zes maanden, wat leidt tot een immateriële schadevergoeding van NAf 500 voor de belanghebbende. Het Gerecht heeft het bezwaar ongegrond verklaard, maar de Inspecteur is veroordeeld tot het vergoeden van de immateriële schade en de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is gedaan op 28 december 2021 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.

Uitspraak

Uitspraak van 28 december 2021
BBZ nr. CUR202004487
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 1 februari 2019 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 77.439, resulterend in een bedrag aan verschuldigde belasting van NAf 7.743.
1.2
Belanghebbende heeft op 20 februari 2019 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 3 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2021. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.5
Het Gerecht heeft het onderzoek op 3 november 2021 heropend en nadere informatie aan belanghebbende gevraagd.
1.6
Belanghebbende heeft op 4 november 2021 op verzoek van het Gerecht nadere informatie en nadere stukken verstrekt. Deze informatie is tevens aan de Inspecteur overgelegd.
1.7
Het Gerecht heeft het onderzoek op 16 december 2021 gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is ingezetene van Curaçao. Belanghebbende verricht werkzaamheden in de Verenigde Staten (hierna: VS) en geniet in dat verband inkomsten uit zelfstandige arbeid. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende een bedrag van NAf 53.400 van het in de VS gevestigde bedrijf [X] Inc. genoten. Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van NAf 24.539 aan rente inkomsten uit de VS genoten.
2.2
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 77.439. Hij heeft in zijn aangifte verzocht om toepassing van het penshonado-tarief van 10 percent. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het gehele inkomen.
2.3
De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 77.439 en een belastingtarief van 10 percent. Het bedrag aan verschuldigde belasting bedraagt NAf 7.743.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is in hoeverre belanghebbende ter zake van inkomsten uit arbeid recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
3.2
Tussen partijen is niet langer in geschil dat voor de rente-inkomsten geen recht bestaat op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 2017 is op 20 februari 2019 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 20 november 2019, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 20 november 2020, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 3 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
Aanslag inkomstenbelasting
4.6
Belanghebbende stelt dat hij ter zake van de in de Verenigde Staten genoten inkomsten uit arbeid recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en verwijst daarbij naar ongepubliceerd beleid van de Belastingdienst, naar de uitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken van 29 september 2015, ECLI:NL:ORBBACM:2015:31, en de uitspraak van het GEA Curaçao van 2 oktober 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:225. Op grond hiervan dient volgens belanghebbende voor toepassing van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting aansluiting gezocht te worden bij de regels het Nederlandse Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 1989 (hierna: Bvdb).
4.7
Het Gerecht stelt voorop dat Curaçao in niet-verdragsgevallen geen wettelijke regeling kent om dubbele belasting te voorkomen. De Inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat hij in deze gevallen ongepubliceerd beleid toepast waarbij aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend. De Inspecteur heeft geen duidelijkheid verschaft over de exacte inhoud van het beleid maar hij heeft evenmin het standpunt van belanghebbende weersproken dat voor toepassing van dit beleid aansluiting dient te worden gezocht bij de systematiek van het Bvdb. Het Gerecht zal die systematiek dan ook volgen.
4.8
Volgens artikel 2 Bvdb is, voor zover hier van belang, een binnenlands belastingplichtige vrijgesteld van inkomstenbelasting voor winst uit buitenlandse onderneming en voor buitenlands inkomen afkomstig uit privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking. Als geen sprake is van winst uit buitenlandse onderneming bestaat aldus slechts voor inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De wijze van vrijstelling is geregeld in artikel 3 van de Bvdb.
4.9
Belanghebbende heeft in haar bericht van 4 november 2021 (zie 1.6) onder andere het volgende vermeld:
“Het inkomen van [X] LLC is ingevuld bij vraag 21 ‘other income’ van het aangiftebiljet 1040-NR op pagina 2. Voorts is het inkomen in het aangiftebiljet 1042-A aangegeven bij vraag 6 en aangeduid met code 17 (vraag 1). De definitie van deze code is ‘compensation for independent personal services’, zijnde inkomsten uit zelfstandige arbeid.”
4.1
Het voorgaande betekent dat, nu belanghebbende inkomsten uit zelfstandige arbeid in de VS heeft genoten en nu gesteld noch gebleken is dat het winst uit buitenlandse onderneming betreft, hij op grond van artikel 2 Bvdb niet vrijgesteld is van inkomstenbelasting in Curaçao. De Inspecteur hoeft derhalve ten behoeve van het inkomen uit de VS geen voorkoming van dubbele belasting te verlenen.
Immateriële schadevergoeding
4.11
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht overweegt als volgt. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Daarbij heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
4.12
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 20 februari 2019 door de Inspecteur is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 28 december 2021. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal twee jaar en afgerond tien maanden geduurd, hetgeen in beginsel een overschrijding van de redelijke termijn van tien maanden meebrengt.
4.13
Naar het oordeel van het Gerecht vormt de grootschalige brand in het enige belastingkantoor van Curaçao eind augustus 2019 (vgl. GEA Curaçao (straf) 26 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:51) een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om de redelijke termijn te verlengen. Deze brand heeft veel overlast en enorme materiële schade veroorzaakt waardoor de belastingdienst tot op de dag van vandaag ernstig is belemmerd in zijn taakuitoefening. De termijn wordt om die reden met vier maanden verlengd (vgl. GEA Curaçao 31 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:65).
4.14
Deze verlenging met in totaal vier maanden brengt mee dat de redelijke termijn in het onderhavige geval met zes maanden is overschreden. Het bedrag van de immateriële schade dient te worden berekend op eenmaal NAf 500. De Inspecteur zal worden veroordeeld tot een vergoeding van NAf 500.
Slotsom
4.15
Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen, zal het Gerecht, gelet op het bovenstaande, het bezwaar ongegrond verklaren.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Proceskosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslag opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Proceskosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 350 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (beroep niet tijdig beslissen)).
5.6
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale kostenvergoeding. Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand aangezien geen sprake is van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur door niet tijdig te beslissen op een bezwaar (vgl. GEA Curaçao, 13 juli 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:189).
5.7
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet tijdig-beslissen gegrond;
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur tot het vergoeden van immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van NAf 500;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 350; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 28 december 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500