In deze zaak gaat het om een belastingaanslag die is opgelegd aan een ingezetene van Curaçao, die naast zijn inkomen van een lokaal bedrijf ook niet-zelfstandig arbeidsinkomen uit Venezuela ontvangt. Curaçao heeft geen wettelijke regeling om dubbele belasting te voorkomen, maar de Inspecteur verleent op basis van niet gepubliceerd beleid voorkoming van dubbele belasting, aansluitend bij de systematiek van het Nederlands Besluit ter voorkoming dubbele belasting 1989 (Bvdb). De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015, waarbij hij een belastbaar inkomen van NAf 915.810 heeft aangegeven en een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft geclaimd van NAf 409.786. De Inspecteur heeft echter de aftrek beperkt tot de buitenlandse belasting die al was betaald, wat leidde tot een geschil over de juiste berekening van de belastingaanslag.
Tijdens de zitting is de vraag aan de orde gekomen of de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting correct is vastgesteld. De belanghebbende stelt dat de aftrek moet worden berekend volgens de vrijstellingsmethode, zonder beperking tot de buitenlandse belasting. De Inspecteur betwist dit en stelt dat in niet-verdragsgevallen verschillende voorkomingsmethodes worden toegepast. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de belanghebbende er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de Inspecteur de vrijstellingsmethode zou toepassen, zoals in eerdere jaren is gedaan. Het Gerecht heeft de aanslag uiteindelijk verminderd tot een bedrag van negatief NAf 1.448, wat betekent dat de belanghebbende recht heeft op teruggave van belasting.
De uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen op 2 oktober 2020, waarbij het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond is verklaard en de Inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De belanghebbende heeft ook recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van NAf 50.