ECLI:NL:OGEAC:2020:225

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201903148
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en voorkoming van dubbele belasting voor ingezetene van Curaçao met buitenlandse inkomsten

In deze zaak gaat het om een belastingaanslag die is opgelegd aan een ingezetene van Curaçao, die naast zijn inkomen van een lokaal bedrijf ook niet-zelfstandig arbeidsinkomen uit Venezuela ontvangt. Curaçao heeft geen wettelijke regeling om dubbele belasting te voorkomen, maar de Inspecteur verleent op basis van niet gepubliceerd beleid voorkoming van dubbele belasting, aansluitend bij de systematiek van het Nederlands Besluit ter voorkoming dubbele belasting 1989 (Bvdb). De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015, waarbij hij een belastbaar inkomen van NAf 915.810 heeft aangegeven en een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft geclaimd van NAf 409.786. De Inspecteur heeft echter de aftrek beperkt tot de buitenlandse belasting die al was betaald, wat leidde tot een geschil over de juiste berekening van de belastingaanslag.

Tijdens de zitting is de vraag aan de orde gekomen of de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting correct is vastgesteld. De belanghebbende stelt dat de aftrek moet worden berekend volgens de vrijstellingsmethode, zonder beperking tot de buitenlandse belasting. De Inspecteur betwist dit en stelt dat in niet-verdragsgevallen verschillende voorkomingsmethodes worden toegepast. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de belanghebbende er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de Inspecteur de vrijstellingsmethode zou toepassen, zoals in eerdere jaren is gedaan. Het Gerecht heeft de aanslag uiteindelijk verminderd tot een bedrag van negatief NAf 1.448, wat betekent dat de belanghebbende recht heeft op teruggave van belasting.

De uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen op 2 oktober 2020, waarbij het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond is verklaard en de Inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De belanghebbende heeft ook recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van NAf 50.

Uitspraak

Uitspraak van 2 oktober 2020
BBZ nr. CUR201903148
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 9 maart 2018 voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 915.810. Het verschuldigde bedrag aan belasting is vastgesteld op NAf 89.609.
1.2
Belanghebbende is op 7 mei 2018 in bezwaar gekomen tegen bovengenoemde aanslag.
1.3
Belanghebbende heeft op 3 september 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 21 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
1.5
Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende een pleitnota overgelegd.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020 te Willemstad. Aldaar is namens belanghebbende [A] van het kantoor [Q], verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. De rechter en de griffier waren aanwezig op het Gerecht in Aruba en hadden een videoverbinding met het Gerecht in Curaçao.
1.7
Belanghebbende heeft op 1 september 2020 naar aanleiding van het verzoek van het Gerecht, afschriften van de bezwaarschriften en verminderingsaanslagen betrekkende de jaren 2013 en 2014 met bijbehorende berekeningen overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is ingezetene van Curaçao. Belanghebbende ontvangt naast zijn inkomen van [VQ] NV (NAf 10.000) niet-zelfstandig arbeidsinkomen uit Venezuela. In 2015 bedraagt zijn arbeidsinkomen uit Venezuela,NAf 905.457. Belanghebbende heeft zijn aangifte inkomstenbelasting 2015 op 8 juni 2016 ingediend.
2.2
In zijn aangifte heeft belanghebbende een belastbaar inkomen aangegeven van NAf NAf 905.457. Hij heeft aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (hierna ook: aftrek vdb) geclaimd ter zake van de Venezolaanse inkomsten volgens de vrijstellingsmethode. Belanghebbende heeft de aftrek vdb berekend op een bedrag van NAf 409.786. Daarbij heeft hij de volgende berekeningswijze gehanteerd: Buitenlands inkomen/wereldinkomen x verschuldigde belasting: NAf 905.957/NAf 915.810 x NAf 414.243= NAf 409.786.
2.3
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur dezelfde methode toegepast voor berekening voor de aftrek vdb doch heeft de aftrek beperkt tot de over het buitenlands inkomen verschuldigde belasting ten bedrage van NAf 284.789. De Inspecteur heeft de aanslag als volgt gemotiveerd:
“Voor belastingplichtigen met inkomsten uit landen waarmee geen verdrag is gesloten geldt het volgende beleid:
Buitenlands inkomen/belastbaar inkomen x verschuldigde belasting (zonder rekening te houden met basiskorting en toeslagen)
Volgens onze afdeling loonbelasting hebt u inkomen genoten van Venequip Curaçao (naf. 10.000,-) die u niet hebt aangegeven. Hiermee rekening houdend wordt uw belastbaar inkomen naf. 915.810,- De verschuldigde belasting hierop zonder rekening te houden met basiskorting en toeslagen is naf. 414.243,-
De verschuldigde belasting op uw buitenlands inkomen is 90597/915810x414243=naf. 409786,-
Over uw buitenlands inkomen hebt u volgens uw ingediende stukken reeds naf. 284798,- aan belasting betaald. Op dit bedrag wordt voorkoming gegeven omdat slechts op dit bedrag sprake kan zijn van dubbele belasting.
Resteert voor u nog te betalen 409786-284798=naf.124988,-“
GESCHIL EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1
In geschil is of de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015 op de juiste wijze is vastgesteld. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het buitenlands inkomen juist is vastgesteld. Deze vraag beantwoordt belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende stelt dat aftrek vdb moet geschieden volgens de vrijstellingsmethode zonder dat het bedrag van de aftrek wordt beperkt tot de buitenlandse belasting. Volgens belanghebbende dient te worden aangesloten bij de systematiek van aftrek vdb voor niet-zelfstandige arbeid van het Nederlands Besluit ter voorkoming dubbele belasting 1989 (Bvdb), dan wel het OESO-Modelverdrag. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst hij naar de uitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken van 2 juni 2014 en de uitspraak van GEA Curaçao van 16 augustus 2019 (ECLI:NL:ORBBACM:2014:16 en ECLI:NL:OGEAC:2019:171). Subsidiair doet belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij voert aan dat hij voor de jaren 2013 en 2014 ook (niet-zelfstandige) buitenlands arbeidsinkomen uit Venezuela heeft genoten en dat de Inspecteur in bezwaarfase voorkoming van dubbele belasting heeft toegekend op basis van de vrijstellingsmethode zonder een limiet aan te houden.
3.3
De Inspecteur voert samengevat aan dat in niet verdragsgevallen ter voorkoming van dubbele belasting verschillende voorkomingsmethodes wordt toegepast. Zij bestrijdt dat in alle gevallen de vijstellingsmethode zonder beperking wordt toegepast.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een bedrag van negatief NAf 1.448 (teruggave). De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslag is op 7 mei 2018 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 7 februari 2019, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk 7 februari 2020, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 3 september 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Het Gerecht zal zelf de zaak inhoudelijk beoordelen.
Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
4.6
Het staat vast dat Curaçao in niet-verdragsgevallen geen wettelijke regeling kent om dubbele belasting te voorkomen. Voorts staat het vast dat in deze gevallen door de Inspecteur op basis van niet gepubliceerd beleid (zie 2.3) voorkoming van dubbele belasting, wordt toegepast.
4.7
De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft in een Curaçaose zaak betreffende voorkoming van dubbele belasting in navolging van het standpunt van partijen voor de berekening van de verschuldigde belasting de systematiek van het Bvdb gehanteerd. Nu de tekst van het niet-gepubliceerd beleid niet bekend is, dient naar het oordeel van het Gerecht in het kader van de rechtszekerheid en ter voorkoming van willekeur, in het onderhavige geval eveneens aansluiting te worden gezocht bij de regels van het Bvdb.
4.8
Volgens artikel 2 Bvdb is een binnenlands belastingplichtige vrijgesteld van inkomstenbelasting voor buitenlands inkomen afkomstig uit niet-zelfstandige arbeid. De wijze van vrijstelling is geregeld in artikel 3 van de Bvdb. Op de belasting die verschuldigd zou zijn zonder de toepassing van de vrijstelling wordt een vermindering verleend. De omvang van de vermindering wordt – samengevat - bepaald door de zogenoemde evenredigheidsbreuk. Deze houdt in dat de over het belastbaar inkomen (waarin het buitenlandse inkomen is opgenomen) verschuldigde inkomstenbelasting voor een evenredig deel wordt toegerekend aan het buitenlands inkomen in verhouding tot het totale inkomen. De aftrek wordt niet beperkt tot het bedrag van de buitenlandse belasting. Het gelijk is reeds om deze reden aan belanghebbende.
4.9
Belanghebbende betoogt voorts dat voorkoming van dubbele belasting voor de eerdere jaren 2013 en 2014, overeenkomstig de (onbeperkte) vrijstellingsmethode is toegepast nadat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde aanslagen. Belanghebbende heeft ter zitting te kennen gegeven dat deze aangelegenheid diverse keren met de Inspecteur is besproken. Uit de door de door belanghebbende (na de zitting) overgelegde bezwaarschriften en verminderingsaanslagen blijkt dat de kwestie van de voorkoming uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld en dat de Inspecteur volgens de vrijstellingsmethode voorkoming van dubbele belasting heeft verleend zonder dit te beperken tot het bedrag aan buitenlandse belasting. Het Gerecht oordeelt dat belanghebbende er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de Inspecteur zou instemmen met de door de belanghebbende toegepaste voorkoming van dubbele belasting (vgl. HR 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ5128). Het Gerecht neemt ook in aanmerking dat de Inspecteur op de zitting heeft verklaard dat voor het onderhavige jaar met betrekking tot de voorkoming van dubbele belasting dezelfde lijn moet worden gevolgd als de jaren 2013 en 2014.
4.1
Gelet op het voorgaande is gelijk aan belanghebbende. Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat de aanslag moet worden berekend op een bedrag van negatief NAf 1.448. Niet is gebleken dat de berekening onjuist is. De verschuldigde belasting bedraagt NAf 556 (NAf 4.456 minus het bedrag aan heffingskortingen van NAf 3.900). Rekening houdend met de reeds ingehouden loonbelasting van NAf 2.004 bedraagt de aanslag negatief NAf 1.448 (teruggave).
Slotsom
4.11
Gelet op het vorenstaande ziet het Gerecht aanleiding om de aanslag te verminderen. Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen, zal het Gerecht het bezwaar tegen de aanslag daarom gegrond verklaren.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1, ALL worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het Gerecht is van oordeel dat daarvan geen sprake is zodat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de proceskostenvergoeding voor het beroep bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL: OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Belanghebbende heeft verzocht om integrale proceskostenvergoeding. De Inspecteur heeft in het onderhavige geval echter nog geen uitspraak gedaan zodat niet wordt toegekomen aan de vraag of de Inspecteur het verwijt treft dat hij een uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat de uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP29750.
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep niet-tijdig beslissen gegrond;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot op een bedrag van negatief NAf 1.148 (teruggave);
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf. 1.400;
  • draagt de Inspecteur op de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal NAf. 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500