In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 26 november 2021 uitspraak gedaan over de onroerendezaakbelasting (OZB) voor de jaren 2015 tot en met 2018. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak sinds 2009, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen OZB die zijn opgelegd voor de jaren 2014 tot en met 2018. De aanslag voor 2014 werd vernietigd vanwege termijnoverschrijding, maar de vraag was of de aanslagen voor de jaren 2015 tot en met 2018 terecht waren opgelegd. Het Gerecht oordeelde dat de vernietiging van de aanslag voor 2014 niet betekende dat er geen waarde meer aan de onroerende zaak kon worden toegekend voor de andere jaren. De Inspecteur had de aanslagen voor 2015 tot en met 2018 tijdig opgelegd en de waarde van de onroerende zaak werd vastgesteld op NAf 3.600.000. Het Gerecht verwierp het standpunt van de belanghebbende dat er geen waarde kon worden vastgesteld voor de jaren na 2014. De uitspraak concludeerde dat het beroep met betrekking tot de aanslag voor 2014 niet-ontvankelijk was en dat de aanslagen voor 2015 tot en met 2018 ongegrond waren. Tevens werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.