In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep van belanghebbende tegen de Inspecteur der Belastingen. Het beroep was ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift tegen een aanslag winstbelasting voor het jaar 2007. De belanghebbende had op 21 juni 2018 een aanslag opgelegd gekregen, waartegen op 26 oktober 2018 bezwaar was gemaakt. Het beroep werd ingesteld op 10 juli 2020, meer dan een jaar na de termijn waarbinnen de Inspecteur had moeten beslissen. Het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. De belanghebbende had ook verzocht om een proceskostenvergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen aanleiding was voor een vergoeding gezien de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
Daarnaast verzocht de belanghebbende om immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn, veroorzaakt door bijzondere omstandigheden zoals een grootschalige brand in het belastingkantoor, aanleiding gaf tot een schadevergoeding. Het Gerecht kende een vergoeding toe van NAf 500 voor de immateriële schade, die door de Inspecteur moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige beslissingen door de belastingautoriteiten en de gevolgen van termijnoverschrijdingen voor de betrokken partijen.