ECLI:NL:OGEAC:2021:193

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR202002098
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op bezwaar inzake aanslag winstbelasting 2007

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep van belanghebbende tegen de Inspecteur der Belastingen. Het beroep was ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift tegen een aanslag winstbelasting voor het jaar 2007. De belanghebbende had op 21 juni 2018 een aanslag opgelegd gekregen, waartegen op 26 oktober 2018 bezwaar was gemaakt. Het beroep werd ingesteld op 10 juli 2020, meer dan een jaar na de termijn waarbinnen de Inspecteur had moeten beslissen. Het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. De belanghebbende had ook verzocht om een proceskostenvergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen aanleiding was voor een vergoeding gezien de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Daarnaast verzocht de belanghebbende om immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn, veroorzaakt door bijzondere omstandigheden zoals een grootschalige brand in het belastingkantoor, aanleiding gaf tot een schadevergoeding. Het Gerecht kende een vergoeding toe van NAf 500 voor de immateriële schade, die door de Inspecteur moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige beslissingen door de belastingautoriteiten en de gevolgen van termijnoverschrijdingen voor de betrokken partijen.

Uitspraak

BBZ nrs. CUR202002098
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 21 juni 2018 een aanslag winstbelasting opgelegd voor het jaar 2007 naar een belastbaar bedrag van NAf 4.513.300, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 1.207.395.
1.2
Belanghebbende heeft op 26 oktober 2018 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 10 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.4
De Inspecteur heeft op 26 augustus 2021 per email een printscreen overgelegd aan belanghebbende en aan het Gerecht, waarop een vermindering van de naheffingsaanslag naar nihil staat vermeld.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. De Inspecteur is, zonder berichtgeving, niet verschenen.

2.GESCHIL

Tussen partijen is nog in geschil of het beroep niet-tijdig beslissen ontvankelijk is en in hoeverre recht bestaat op een proceskostenvergoeding en een immateriële schadevergoeding. Omdat blijkens de printscreen van 26 augustus 2021 de aanslag winstbelasting is of wordt verminderd naar nihil bestaat er geen inhoudelijk geschil meer over de hoogte van de aanslag.

3.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep tegen niet-tijdig beslissen op bezwaar

3.1
Belanghebbende was vóór 1 januari 2002 onderworpen aan het offshore-regime.
3.2
Ingevolge artikel VI, lid 10 van de Overgangsregeling 2001, P.B. 1999, no. 244, is de Landsverordening op de Winstbelasting 1940, zoals deze luidde op 31 december 1999 (hierna: LWB oud), van toepassing gebleven op lichamen die vóór 1 januari 2002 waren onderworpen aan het offshore-regime. Dit brengt mee dat vanaf 2002 ook de formele bepalingen uit de LWB oud van toepassing zijn gebleven ten aanzien van belanghebbende.
3.3
Het bezwaarschrift tegen de aanslag winstbelasting 2007 is op 26 oktober 2018 ingediend.
3.4
Ingevolge artikel 31 lid 1 LWB (oud) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen zes maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk 26 april 2019, een uitspraak heeft gedaan.
3.5
Ingevolge artikel 32 lid 3 LWB (oud) kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift. Dit beroep is niet aan een termijn gebonden.
3.6
In artikel 32 lid 7 LWB (oud) is bepaald dat de rechter het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaart als dit beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
3.7
Een beroepschrift wordt als regel als onredelijk laat aangemerkt, indien het is ingediend meer dan één jaar nadat de inspecteur in gebreke is gebleven (vgl. HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:357). Een termijn van één jaar ligt te meer voor de hand nu ook artikel 31 lid 1 Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) een wettelijke termijn van twaalf maanden hanteert voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar (vgl. GEA Curaçao 31 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:65).
3.8
Belanghebbende heeft op 10 juli 2020 - ofwel ruim twee maanden nadat de beslistermijn voor de Inspecteur was verstreken - beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien onredelijk laat ingediend en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskostenvergoeding
3.9
Omdat het beroep niet-tijdig beslissen vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3.1
Voorzover belanghebbende heeft willen betogen dat wel recht bestaat op een proceskostenveroordeling omdat het beroep niet-tijdig beslissen tevens dient te worden aangemerkt als een ontvankelijk beroep tegen de (in zijn ogen) als uitspraak op bezwaar aan te merken printscreen van 26 augustus 2021, faalt dit betoog. Immers, met die printscreen is volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van belanghebbende en in dat geval wordt het beroep niet-tijdig beslissen niet geacht mede betrekking te hebben op de reële uitspraak op bezwaar (vgl. GEA Curaçao 25 augustus 2017, ECLI:NL:OGEAC:2017:107).
Immateriële schadevergoeding
3.11
Belanghebbende heeft verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Door de lange behandeltermijn van het bezwaar- en beroepschrift zou belanghebbende onnodig spanning en frustratie ondervonden hebben. Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien zich bijzondere omstandigheden voordoen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
3.12
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 26 oktober 2018 door de Inspecteur is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 22 oktober 2021. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve afgerond drie jaar geduurd. Dit brengt, behoudens de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid, in principe een overschrijding van de redelijke termijn mee van twaalf maanden.
3.13
De niet-ontvankelijkheid van het beroep vanwege termijnoverschrijding staat niet in de weg aan toekenning van een immateriële schadevergoeding (vgl. HR 15 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:241). Het te laat indienen van het beroep vormt wel een bijzondere omstandigheid die tot verlenging van de redelijke termijn leidt met het tijdsverloop tussen het einde van de beroepstermijn en het tijdstip waarop het beroep is ingesteld (vgl. HR 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1516). Dat tijdsverloop bedraagt in het onderhavige geval (afgerond) 2 maanden (zie 3.8).
3.14
Naar het oordeel van het Gerecht vormt de grootschalige brand in het enige belastingkantoor van Curaçao eind augustus 2019 (vgl. GEA Curaçao (straf) 26 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:51) een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om de redelijke termijn te verlengen. Deze brand heeft veel overlast en enorme materiële schade veroorzaakt waardoor de belastingdienst tot op de dag van vandaag ernstig is belemmerd in zijn taakuitoefening. Het Gerecht zal vanwege die bijzondere omstandigheid, in het onderhavige geval, de termijn met vier maanden verlengen (vgl. GEA Curaçao 31 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:65).
3.15
De hiervoor vermelde perioden van verlenging brengen mee dat de redelijke termijn met zes maanden is overschreden. Het Gerecht kent aan belanghebbende ter zake daarvan een vergoeding van immateriële schade toe van 1 maal een halfjaar x NAf 500= NAf 500, welke door de Inspecteur vergoed dient te worden.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar voor 2007 niet-ontvankelijk; en
  • veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van NAf 500.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 22 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500