ECLI:NL:OGEAA:2022:208

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
AUA202200340 en AUA202200341
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslagen BBO en BAZV wegens tijdige betaling en onjuist betalingskenmerk

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 juni 2022 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslagen BBO en BAZV die aan de belanghebbende zijn opgelegd. De belanghebbende had bij de betaling van de op aangifte verschuldigde belasting over juli 2018 een verkeerd tijdvak vermeld, waardoor de betaling bij de belastingdienst op een ander tijdvak werd geboekt. De belanghebbende had echter tijdig en tot het juiste bedrag aangifte gedaan en betaald. De Inspecteur der Belastingen had naheffingsaanslagen opgelegd, maar het Gerecht oordeelde dat deze onterecht waren, omdat de belasting tijdig was voldaan. Het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen werd gegrond verklaard en de aanslagen werden vernietigd. Tevens werd het beroep tegen het niet tijdig beslissen over de verzuimboetes niet-ontvankelijk verklaard, omdat de boetes inmiddels waren verminderd naar nihil. Het Gerecht kende de belanghebbende een vergoeding toe voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De proceskosten werden toegewezen aan de belanghebbende, evenals het griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 23 juni 2022
BBZ nrs. AUA202200340 en AUA202200341
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 18 februari 2019 naheffingsaanslagen BBO en BAZV over het tijdvak juli 2018 opgelegd met elk een bedrag aan na te heffen belasting van Afl. 1.082,01 en een verzuimboete van Afl. 108,20.
1.2
Belanghebbende heeft op 8 februari 2019 tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 8 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Hierbij is een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150.
1.4
De Inspecteur heeft met dagtekening 30 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
1.5
De Inspecteur heeft op 14 april 2022 uitspraken op bezwaar met betrekking tot de boetes gedaan en de boetes verminderd naar nihil.
1.6
Op 3 mei 2022 heeft belanghebbende een reactie op het verweerschrift opgestuurd.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022 te Oranjestad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Beide partijen hebben een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 15 augustus 2018 het aangiftebiljet BBO en BAZV over het tijdvak juli 2018 ingediend met verschuldigde bedragen van Afl. 1.082 aan BBO en van Afl. 1.082 aan BAZV.
2.2
Belanghebbende heeft op 14 augustus 2018 via onlinebanking het bedrag van in totaal Afl. 2.164 betaald. Belanghebbende heeft als omschrijving bij de betalingsoverdracht het tijdvak juni 2018 (voor de overgemaakte bedragen van Afl. 541 en Afl. 1.082) en het tijdvak mei 2018 (voor het overgemaakte bedrag van Afl. 541) vermeld in plaats van het tijdvak juli 2018. De betalingen zijn verwerkt als ‘betalingen BBO/BAZV over het tijdvak mei 2018 respectievelijk juni 2018’.
2.3
De Inspecteur heeft naheffingsaanslagen BBO en BAZV van respectievelijk Afl. 1.082,01 (BBO) en Afl. 1.082,01 (BAZV) opgelegd met verzuimboetes van Afl. 108,20 wegens te late betaling.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen BBO en BAZV over het tijdvak juli 2018 terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslagen inclusief de verzuimboetes onterecht zijn opgelegd, omdat het op het tijdig ingediende aangiftebiljet BBO en BAZV over het tijdvak juli 2018 totaal aangegeven bedrag van Afl. 2.164 tijdig is betaald. Volgens belanghebbende dienen de naheffingsaanslagen, inclusief de verzuimboetes, derhalve vernietigd te worden.
3.3
De Inspecteur stelt dat de onderhavige naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, aangezien belanghebbende een verkeerd betalingskenmerk heeft vermeld bij de betalingsopdracht met als gevolg dat de betaling bij de belastingdienst op een ander tijdvak is geboekt. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende geen belang meer bij onderhavige zaken, aangezien de betaling van Afl. 2.164 inmiddels afgeboekt is van de onderhavige naheffingsaanslagen en de opgelegde verzuimboetes verminderd zijn naar nihil.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep
Vooraf: beroep niet tijdig beslissen
Verzuimboetes
4.1
Met betrekking tot de verzuimboetes van Afl. 108,20 elk, zijn op 14 april 2022 uitspraken op bezwaar gedaan, waarbij deze zijn verminderd naar nihil. Het beroep niet tijdig beslissen tegen de verzuimboetes is derhalve niet- ontvankelijk. Voorzover dit beroep tevens geldt als een beroep tegen de nadien gedane uitspraak is het, vanwege het ontbreken van een belang, tevens niet-ontvankelijk.
Naheffingsaanslagen BBO en BAZV
4.2
Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen BBO en BAZV voor het tijdvak juli 2018 is op 8 februari 2019 door de Inspecteur ontvangen.
4.3
Ingevolge artikel 18, lid 2, Algemene landsverordening belastingen (ALB) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 8 februari 2020, een uitspraak heeft gedaan.
4.4
Ingevolge artikel 19, lid 3, ALB kan binnen twee jaar na de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar, in dit geval dus uiterlijk op 8 februari 2022, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.5
Belanghebbende heeft op 8 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Het beroep is tijdig.
4.6
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op de bezwaren genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op de bezwaren.
Prematuur bezwaar
4.7
Belanghebbende is op 8 februari 2019 in bezwaar gekomen. Dat is vóór de dagtekening van de naheffingsaanslagen (18 februari 2019). Belanghebbende is derhalve prematuur in bezwaar gekomen. Een prematuur bezwaar is in principe niet-ontvankelijk. Dat is anders indien belanghebbende op het moment van het in bezwaar komen, mocht menen dat de naheffingsaanslagen al vaststonden. Het Gerecht is van oordeel dat dat het geval is. Dat betekent dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaren.
Hoorplicht
4.8
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht om gehoord te worden. Ingevolge artikel 18, lid 5, ALB dient zij in dat geval vóór de uitspraak op bezwaar door de Inspecteur te worden gehoord. Belanghebbende stelt dat hij niet is gehoord en dat daarom de hoorplicht is geschonden. Met betrekking tot de verzuimboetes heeft de Inspecteur alsnog uitspraken op bezwaar gedaan, waarbij volledig is tegemoetgekomen. Het Gerecht is om die reden van oordeel dat belanghebbende door de gang van zaken bij het horen voor wat de verzuimboetes betreft dan ook niet is benadeeld, zodat in zoverre de hoorplicht niet is geschonden. Voor het overige geldt dat, aangezien de Inspecteur geen uitspraken op bezwaar heeft gedaan, de hoorplicht evenmin is geschonden (vgl. GEA Curaçao 8 oktober 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:190).
Inhoudelijk
4.9
Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat de naheffingsaanslagen BBO en BAZV ten onrechte zijn opgelegd, omdat zij aan haar aangifte- en betalingsverplichtingen heeft voldaan. De naheffingsaanslagen dienen volgens belanghebbende dan ook vernietigd te worden. Als die in stand blijven dan is het mogelijk dat de Ontvanger op enig moment tot invordering overgaat van (een deel van) het bedrag van de naheffingsaanslagen. Dan zou dubbel betaald worden.
4.1
De Inspecteur heeft daar tegenin gebracht dat de onderhavige naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat door belanghebbendes toedoen de tijdige betaling van de verschuldigde BBO en BAZV over het tijdvak juli 2018 op andere tijdvakken is geboekt. Na kennisname daarvan heeft de Inspecteur de betaling van Afl. 2.164 laten afboeken van de onderhavige naheffingsaanslagen en heeft de Inspecteur de opgelegde verzuimboetes wegens te laten betaling verminderd naar nihil. Volgens de Inspecteur heeft afboeking van de betaalde bedragen plaatsgevonden omdat door de wijze waarop het systeem is geprogrammeerd vermindering van de naheffingsaanslagen niet mogelijk is.
4.11
Het Gerecht overweegt als volgt. Ingevolge artikel 15, lid 1 van de ALB kan de Inspecteur, indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, niet of niet volledig is betaald, de niet of te weinig betaalde belasting naheffen door middel van een naheffingsaanslag. Indien ook geen aangifte is gedaan dan stelt de Inspecteur de aanslag ambtshalve vast.
4.12
In het onderhavige geval is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende tijdig en tot het juiste bedrag aangifte heeft gedaan en dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting tijdig en volledig is voldaan. Er is dus geen sprake van de situatie dat niet of te weinig belasting in de zin van artikel 15, lid 1 ALB betaald is. Dat betekent dat niet aan de in die wettelijke bepaling gestelde voorwaarden voor het opleggen van naheffingsaanslagen BBO en BAZV is voldaan. De naheffingsaanslagen zijn dan ook ten onrechte opgelegd (vgl. HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:316, zie GEA Aruba, 15 juli 2021, OGEAA:2021:342).
4.13
Hetgeen de Inspecteur heeft gesteld, leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel. De Inspecteur heeft zelf beaamd dat sprake is van een tijdige betaling van de verschuldigde BBO en BAZV. Dat het tijdig betaalde bedrag op andere tijdvakken is geboekt, omdat belanghebbende een onjuist betalingskenmerk heeft opgegeven, staat daar los van. Deze fout van belanghebbende kan er nooit toe leiden dat een belastingaanslag die volgens de wet ten onrechte is opgelegd, in stand blijft. Dat de Inspecteur intern de betaling heeft laten afboeken op het te betalen bedrag van de naheffingsaanslagen maakt dat niet anders.
4.14
Omdat de naheffingsaanslagen BBO en BAZV over het tijdvak juli 2018 ten onrechte zijn opgelegd, dienen deze vernietigd te worden. Het beroep is dan ook gegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Proceskosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 22a, lid 2, ALB worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag wordt herroepen wegens aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist.
5.2
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Er is geen sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De hoorplicht is, anders dan belanghebbende heeft gesteld niet geschonden (zie 4.8). Belanghebbende heeft zelf een fout gemaakt door bij haar betalingsopdracht een onjuist betalingskenmerk te vermelden. De Inspecteur kon daardoor niet weten dat belanghebbende reeds betaald had. Anders dan belanghebbende meent heeft de Inspecteur in deze situatie geen onderzoeksplicht.
Kosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.5
In artikel 1 van dit Landbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 700 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,50 (beroep niet tijdig beslissen)). Over de wegingsfactor merkt het Gerecht het volgende op. Tot kort geleden werd voor het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak een wegingsfactor gehanteerd van 0,25. In navolging van het door de Gerechtshoven in Nederland gehanteerde beleid (zie Hof den Bosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, Bijlage punt 1.2.3, onder h) zal het Gerecht voortaan een factor 0,5 toepassen.
5.6
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale kostenvergoeding. Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Landsbesluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht echter geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand aangezien geen sprake is van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur door niet tijdig te beslissen op het bezwaar (vgl. GEA Curaçao 13 juli 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:189).
5.7
In artikel 18, lid 4 LBB is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
Immateriële schadevergoeding
5.8
Belanghebbende heeft verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Door de lange behandeltermijn van het bezwaar- en beroepschrift zou belanghebbende onnodig spanning en frustratie ondervonden hebben. De Inspecteur heeft hier tegenin gebracht dat in de Arubaanse wetgeving geen schadebepaling is opgenomen.
5.9
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof) heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn tot een vergoeding van immateriële schade behoort te leiden, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). Het Gerecht zal dat volgen. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien zich bijzondere omstandigheden voordoen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van Afl. 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
5.1
Vaststaat dat de bezwaarschriften op 8 februari 2019 door de Inspecteur zijn ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 23 juni 2022. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve drie jaar en vier maanden geduurd. Dit brengt, behoudens de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid, in principe een overschrijding van de redelijke termijn mee van zestien maanden.
5.11
Het Gerecht heeft sinds enige tijd vanwege de coronapandemie standaard een verlenging van de redelijke termijn met een periode van drie maanden in aanmerking genomen (vgl. bijvoorbeeld GEA Curaçao 5 april 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:51). De Hoge Raad heeft echter op 27 mei 2022 geoordeeld dat de uitbraak van het coronavirus niet in algemene zin mag worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt (Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752). Die uitbraak vormt, aldus de Hoge Raad, alleen een bijzondere omstandigheid indien partijen waren uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting in de periode waarin de gerechtsgebouwen in verband met de uitbraak van dit virus waren gesloten en het onderzoek ter zitting daarom opnieuw moest worden gepland. Deze situatie heeft zich in het voorliggende geval niet voorgedaan. Dat betekent dat in dit geval redelijke termijn niet verlengd wordt in verband met de coronapandemie.
5.12
Het hiervoor vermelde brengt mee dat de redelijke termijn met zestien maanden is overschreden. Het Gerecht kent aan belanghebbende ter zake daarvan een vergoeding van immateriële schade toe van 3 x Afl. 500= Afl. 1.500.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen (het niet tijdig beslissen voor wat betreft) de verzuimboetes niet- ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen voor wat betreft de naheffingsaanslagen BBO en BAZV gegrond;
- verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslagen BBO en BAZV over het tijdvak juli 2018 gegrond;
- vernietigt de naheffingsaanslagen BBO en BAZV;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 700;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150 te vergoeden; en
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van Afl. 1.500.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M de Werd, rechter, en is uitgesproken op 23 juni 2022, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300