ECLI:NL:HR:2016:316

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
15/03528
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffing parkeerbelasting bij verkeerd kenteken invoeren

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juni 2015, betreffende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. De belanghebbende had op 7 april 2013 een Honda geparkeerd op het Singel te Amsterdam, maar had abusievelijk het kenteken van haar eigen auto, een Daihatsu, ingevoerd bij Parkmobile. Hierdoor werd er geen parkeerbelasting voor de Honda voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag.

Het Gerechtshof oordeelde dat de belasting voor het parkeren van de Honda op aangifte was voldaan, ondanks het verkeerd ingevoerde kenteken, omdat de belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting had betaald. Het Hof baseerde zich op een eerder arrest van de Hoge Raad (BNB 1997/68) en oordeelde dat naheffing niet mogelijk was.

In cassatie heeft de Hoge Raad de middelen van het College beoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat de belanghebbende de voor het parkeren van de Honda verschuldigde belasting had betaald, en dat de naheffingsaanslag niet kon worden opgelegd, ook al was er niet op de voorgeschreven wijze aangifte gedaan. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

26 februari 2016
nr. 15/03528
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 18 juni 2015, nr. 13/00742, op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 13/2614) betreffende de aan
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 10 november 2015 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Belanghebbende heeft op 7 april 2013 een personenauto van het merk Honda (hierna: de Honda) geparkeerd op het Singel te Amsterdam ter hoogte van nummer 121 (hierna: de locatie).
2.1.2.
De geparkeerde Honda was de auto van belanghebbendes vriend. De auto van belanghebbende zelf, een personenauto van het merk Daihatsu, stond ten tijde van het parkeren van de Honda elders in Amsterdam geparkeerd met parkeervergunning.
2.1.3.
Ter voldoening van de op de locatie verschuldigde parkeerbelasting heeft belanghebbende abusievelijk het kenteken van haar eigen auto, de Daihatsu, via een applicatie op haar mobiele telefoon aan- en afgemeld bij Parkmobile Benelux B.V. (hierna: Parkmobile).
2.1.4.
Parkmobile heeft aan belanghebbende voor het parkeren op de locatie parkeerbelasting ten bedrage van € 6,17 in rekening gebracht alsmede een bedrag aan kosten.
2.1.5.
Na een controle heeft de heffingsambtenaar geconcludeerd dat voor de geparkeerde Honda geen parkeerbelasting was voldaan. Daarom is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.1.6.
Voor het Hof was in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
2.2.
Het Hof heeft overwogen dat op de onderhavige situatie het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1997, nr. 31657, ECLI:NL:HR:1997:AA3200, BNB 1997/68 (hierna: het arrest BNB 1997/68) van toepassing is. Het Hof heeft op basis daarvan geoordeeld dat de belasting voor het parkeren van de Honda op aangifte is voldaan, ondanks het invoeren van een ander kenteken dan dat van de Honda, aangezien belanghebbende de voor het parkeren verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald. Daarom is naheffen van parkeerbelasting niet toegelaten, aldus het Hof.
2.3.1.
De middelen, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komen op tegen ’s Hofs oordeel met het betoog dat het Hof heeft miskend dat het arrest BNB 1997/68 niet van toepassing is op de onderhavige situatie omdat belanghebbende, anders dan in dat arrest het geval was, geen parkeerbelasting voor de geparkeerde auto, de Honda, heeft voldaan.
2.3.2.
De heffing en invordering van gemeentelijke belastingen geschieden ingevolge artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet met toepassing van de AWR en de Invorderingswet 1990 als waren die belastingen rijksbelastingen, behoudens voor zover een afwijkende regeling is getroffen. In de Gemeentewet is toepassing van artikel 20 AWR niet uitgesloten. Ook is geen van artikel 20 AWR afwijkende regeling getroffen met het oog op de vraag wanneer naheffing van parkeerbelasting kan plaatshebben.
In artikel 234, lid 2, van de Gemeentewet wordt wel bepaald wat (uitsluitend) als voldoening op aangifte wordt aangemerkt, maar daarmee is niet de vraag beantwoord of, indien niet op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan, maar de verschuldigde belasting wel is betaald, een naheffingsaanslag kan worden opgelegd. Die vraag moet, nu in de Gemeentewet geen afwijkende regeling is getroffen, worden beantwoord met toepassing van artikel 20 AWR (zie het arrest BNB 1997/68).
2.3.3.
Aangezien vaststaat dat belanghebbende de voor het parkeren van de Honda verschuldigde belasting heeft betaald, brengt de toepassing van artikel 20 AWR mee dat naheffing niet mogelijk is. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor in onderdeel 2.3.2. is overwogen, doet daaraan niet af dat belanghebbende niet op de voorgeschreven wijze aangifte heeft gedaan doordat zij een ander kenteken heeft vermeld dan het kenteken van het geparkeerde voertuig. De middelen, die van een andere rechtsopvatting uitgaan, falen derhalve.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, Th. Groeneveld, J. Wortel en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam wordt een griffierecht geheven van € 497.