ECLI:NL:OGEAC:2021:190

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
BBZ nr. CUR202005114
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en aftrekbaarheid van AOV/AWW-premies

In deze zaak gaat het om een beroep van een belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, die onder de penshonado-regeling valt, heeft in 2017 een pensioeninkomen genoten van NAf 228.450 en heeft een bedrag van NAf 17.285 aan premies AOV/AWW betaald. De Inspecteur heeft deze premies niet als aftrekbaar erkend, wat heeft geleid tot het beroep van de belanghebbende.

De procedure begon met de oplegging van de aanslag op 31 januari 2020, waarna de belanghebbende op 4 maart 2020 bezwaar maakte. Het bezwaar werd later aangevuld en er werd beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De zitting vond plaats op 26 augustus 2021, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een vertegenwoordiger van een N.V. De Inspecteur verscheen niet.

Het Gerecht heeft overwogen dat de Inspecteur de hoorplicht niet heeft geschonden, omdat er geen uitspraak op bezwaar was gedaan. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen werd gegrond verklaard, maar het Gerecht besloot om de Inspecteur niet op te dragen alsnog een beslissing te nemen. De belanghebbende stelde dat de betaalde AOV/AWW-premies in aftrek moesten worden gebracht, maar het Gerecht verwierp dit standpunt. De uitspraak concludeerde dat de aanslag correct was vastgesteld en dat er geen recht op schadevergoeding was, omdat de redelijke termijn niet was overschreden.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het bezwaar ongegrond en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, terwijl het griffierecht werd terugbetaald.

Uitspraak

BBZ nr. CUR202005114
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 31 januari 2020 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 228.450, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 22.845.
1.2
Belanghebbende heeft op 4 maart 2020 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft bij brief van 5 november 2020 het bezwaar nader aangevuld.
1.4
Belanghebbende heeft op 23 december 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
Belanghebbende heeft op 9 augustus 2021 een pleitnota ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A] verbonden aan [B] N.V. Namens de Inspecteur is zonder voorafgaande kennisgeving niemand verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft in het jaar 2017 een pensioeninkomen genoten van NAf 228.450.
2.2
Belanghebbende heeft in het jaar 2017 een bedrag van NAf 17.285 aan premies AOV/AWW betaald.
2.3
Op belanghebbende is de penshonado-regeling van toepassing.
2.4
De aanslag inkomstenbelasting 2017 is opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 228.450 en een belastingtarief van 10%.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld.
3.2
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot handhaving van de aanslag. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat de Inspecteur ten onrechte de door belanghebbende betaalde AOV/AWW-premies ten bedrage van NAf 17.285 niet als persoonlijke last in aftrek heeft toegestaan. Belanghebbende concludeert tot vaststelling van de aanslag naar een aanslag met een belastbaar inkomen van NAf 211.165.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf: horen in de bezwaarfase

4.1
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht om hem te horen. Ingevolge artikel 30, lid 4, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) dient hij in dat geval voor de uitspraak op bezwaar door de Inspecteur te worden gehoord. Omdat de Inspecteur geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan is de hoorplicht niet geschonden. Dat neemt niet weg dat het Gerecht een dergelijke werkwijze van de Inspecteur onzorgvuldig acht.
Beroep niet-tijdig beslissen
4.2
Het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 2017 is op 4 maart 2020 door de Inspecteur ontvangen.
4.3
Ingevolge artikel 30, lid 2, ALL is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 4 december 2020, een uitspraak heeft gedaan.
4.4
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 4 december 2021, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.5
Belanghebbende heeft op 23 december 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.6
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
Aanslag inkomstenbelasting
4.7
Belanghebbende heeft in zijn aangifte verzocht om toepassing van de penshonadoregeling als bedoeld in artikel 23B Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB). Dit verzoek is door de Inspecteur gehonoreerd. Dit houdt in dat voor de belastingheffing bij belanghebbende het inkomen uit buitenlandse bronnen wordt belast tegen een tarief van 10 percent (artikel 23B, lid 1 LIB).
4.8
Belanghebbende heeft in 2017 uitsluitend een pensioeninkomen genoten van NAf 228.450. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag als opbrengst van buitenlandse bron bij belanghebbende in de inkomstenbelasting in aanmerking moet worden genomen.
4.9
Ingevolge artikel 23E, lid 4, LIB blijft voor toepassing van de artikelen 23B en 23C, voor zover van belang, artikel (..) 16 (..) buiten aanmerking. Dat houdt in dat de in artikel 16 LIB opgenomen persoonlijke lasten, waaronder de in lid 1, letter d vermelde premies AOV/AWW, niet voor aftrek in aanmerking komen.
4.1
Belanghebbende stelt dat hij de betaalde AOV/AWW-premies wel in aftrek mag brengen op zijn pensioeninkomen. Hij verwijst daarbij naar het bepaalde in artikel 20, lid 4 LIB. Hierin staat, voor zover hier van belang, dat de premies AOV/AWW persoonlijke verminderingen van het inkomen vormen. Omdat in artikel 23E, lid 4 LIB niet is opgenomen dat artikel 20, lid 4 LIB buiten aanmerking blijft, dienen de premies AOV/AWW als persoonlijke verminderingen in aftrek te worden toegestaan, aldus belanghebbende. Dit volgt volgens belanghebbende ook uit artikel 23E, lid 8 LIB waarin is bepaald dat de overige artikelen van de LIB onverkort van kracht blijven.
4.11
Het Gerecht verwerpt het standpunt van belanghebbende. Artikel 20, lid 4 LIB creëert geen aftrekposten maar deelt, in samenhang met de overige bepalingen van artikel 20 LIB, aftrekposten toe aan gehuwde belastingplichtigen. Artikel 20, lid 4 LIB leidt er dan ook niet toe dat buiten toepassing verklaarde persoonlijke lasten, alsnog in aftrek op het inkomen komen. Het bepaalde in artikel 23E, lid 8 LIB doet daar niet aan af. Het Gerecht voegt daar nog aan toe dat de door belanghebbende verdedigde uitleg tot het ongerijmde gevolg zou leiden dat artikel 23E, lid 4 LIB, in zoverre betekenisloos zou zijn. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.
Immateriële schadevergoeding
4.12
Belanghebbende heeft een verzoek om immateriële schadevergoeding gedaan. Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
4.13
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 4 maart 2020 door de Inspecteur is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 8 oktober 2021. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal minder dan twee jaar geduurd, hetgeen geen overschrijding van de redelijke termijn meebrengt. Voor een schadevergoeding is daarom geen aanleiding.
Slotsom
4.14
Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen, zal het Gerecht, gelet op het bovenstaande, het bezwaar ongegrond verklaren.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Proceskosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslag opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Proceskosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 350 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (beroep niet tijdig beslissen)).
5.6
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Inspecteur treft immers niet het verwijt dat hij een beschikking heeft gegeven of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
5.7
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.
6.DE BESLISSING
Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet tijdig-beslissen gegrond;
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 350; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 8 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500