Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 oktober 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin de moeder verzocht om herstel van haar gezag over haar minderjarige kind. De moeder was eerder ontheven van haar ouderlijk gezag door de rechtbank Rotterdam, en had meerdere keren geprobeerd dit herstel te bewerkstelligen, maar haar verzoeken waren steeds afgewezen. De moeder stelde dat het hof ten onrechte geen rekening had gehouden met het feit dat zij en haar kind gedupeerden waren van de toeslagenaffaire, en dat de omstandigheden die geleid hadden tot de uithuisplaatsing niet correct waren beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de maatstaven van artikel 1:277 BW correct had toegepast en dat het belang van het kind voorop stond. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van het verzoek om herstel in het gezag niet alleen gebaseerd kan worden op de status van de moeder als gedupeerden, maar dat ook de actuele opvoedcapaciteiten van de moeder en de situatie van het kind in overweging moeten worden genomen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de moeder, waarmee de beslissing van het hof werd bekrachtigd.