ECLI:NL:RBROT:2024:10442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/642094 / FA RK 22-5205
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdijoverdracht in het belang van minderjarigen met LVB-problematiek

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 28 augustus 2024, is de voogdijoverdracht van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI WSS) aan de orde. De GI LDH, die momenteel de voogdij uitoefent, heeft verzocht om ontslag uit de voogdij, omdat er een ernstige verstoring is in de samenwerking met de moeder van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder wantrouwend is tegenover de GI LDH, wat heeft geleid tot een impasse in de hulpverlening. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarigen vooropgesteld, waarbij is geconstateerd dat beide kinderen, die lijden aan LVB-problematiek, gebaat zijn bij duidelijkheid en stabiliteit in hun zorgsituatie. De GI WSS heeft zich bereid verklaard de voogdij over te nemen en is beter toegerust om in te spelen op de specifieke behoeften van de kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voogdijoverdracht in het belang van de minderjarigen is en heeft de GI LDH per 1 september 2024 ontslagen van de voogdij, terwijl de GI WSS is benoemd tot nieuwe voogd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/642094 / FA RK 22-5205
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over de voogdijoverdracht
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
de voogdes, hierna ook te noemen: de GI LDH, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboorteplaats 1] 2007 in [geboortedatum 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboorteplaats 2] 2008 in [geboortedatum 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaatsnaam] ,
advocaat: mr. C.M.D. de Waele, kantoorhoudende te Amsterdam,
[naam 2] en [naam 3],
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] , wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI WSS, gevestigd te Amsterdam,
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de GI LDH met bijlagen van 22 juli 2022 met zaaknummer: C/10/642094 / FA RK 22-5205, ontvangen op 25 juli 2022;
  • het e-mailbericht van de GI LDH van 21 november 2022;
  • de pleitnotitie van mr. C.M.D. de Waele van de zitting van 25 november 2022;
  • het (extract) proces-verbaal van de zitting van 25 november 2022, met aanhouding van de behandeling van de zaak tot een nader te bepalen datum en tijdstip;
  • het e-mailbericht van de GI LDH van 6 december 2022;
  • twee e-mailberichten van de GI LDH van 9 december 2022;
  • het e-mailbericht van de GI LDH van 13 december 2022;
  • de drie e-mailberichten van mr. C.M.D. de Waele met bijlage van 21 december 2022;
  • het e-mailbericht van mr. C.M.D. de Waele van 23 december 2022;
  • de brief van mr. C.M.D. de Waele van 3 januari 2023;
  • het e-mailbericht van de GI LDH van 13 januari 2023;
  • het e-mailbericht van mr. C.M.D. de Waele met bijlage van 19 januari 2023;
  • het e-mailbericht van de GI WSS van 19 januari 2023;
  • het e-mailbericht van de GI LDH van 27 januari 2023;
  • het e-mailbericht van de GI WSS van 1 februari 2023;
  • de brief van mr. C.M.D. de Waele van 13 maart 2023;
  • het e-mailbericht van de GI LDH van 16 maart 2023;
  • het e-mailbericht van mr. C.M.D. de Waele van 16 maart 2023;
  • het e-mailbericht van mr. C.M.D. de Waele van 20 maart 2023;
  • het e-mailbericht van mr. C.M.D. de Waele met bijlage van 22 maart 2023;
  • de brief van mr. C.M.D. de Waele van 27 maart 2023;
  • het e-mailbericht van de GI WSS van 28 maart 2023;
  • de brief van de pleegouders van [minderjarige 2] van 13 juni 2023;
  • de brief van mr. C.M.D. de Waele met bijlagen van 20 juni 2023;
  • de brief van mr. C.M.D. de Waele van 23 juni 2023, met onder andere als bijlage de brief van mr. C.M.D. de Waele van 18 november 2022;
  • de zitting van 30 juni 2023, met aanhouding van de behandeling van de zaak tot de pro forma zitting van 1 augustus 2023;
  • het e-mailbericht van mr. C.M.D. de Waele met bijlage van 5 juli 2023;
  • het e-mailbericht van de GI LDH met bijlagen van 18 augustus 2023;
  • het e-mailbericht van mr. C.M.D. de Waele met bijlagen van 21 augustus 2023;
  • het e-mailbericht van mr. C.M.D. de Waele met bijlagen van 31 augustus 2023;
  • de rectificatiebeschikking van de Rechtbank Rotterdam van 7 september 2023;
  • de brief van de pleegouders van [minderjarige 2] van 1 november 2023;
  • de brief van mr. C.M.D. de Waele van 6 november 2023;
  • het verweerschrift van mr. C.M.D. de Waele, met een zelfstandig tegenverzoek, van 13 november 2023;
  • het proces-verbaal van de zitting van 14 november 2023, met aanhouding van de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd;
  • de brief van de GI LDH van 4 juni 2024;
  • de brief van mr. C.M.D. de Waele van 19 juli 2024;
  • de briefrapportage van de GI LDH van 22 juli 2024;
  • de brief van de pleegouders van [minderjarige 2] 23 juli 2024;
  • de brief van mr. C.M.D. de Waele van 8 augustus 2024, met onder andere als bijlage de brief van mr. C.M.D. de Waele van 30 mei 2024;
  • de brief van de GI LDH met bijlagen van 12 augustus 2024;
  • de brief van mr. C.M.D. de Waele van 15 augustus 2024;
  • de rapportage van de GI LDH van 21 december 2023, ontvangen op 15 augustus 2024.
1.2.
De inhoudelijke mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • een drietal vertegenwoordigers van de GI LDH, [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] ;
  • een vertegenwoordiger van de GI WSS, [naam 7] ;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 8] .
1.3.
De moeder en mr. C.M.D. de Waele zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de moeder en mr. C.M.D. de Waele wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de voorzitter van de rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 14 augustus 2012 is de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de GI LDH.
2.2.
[minderjarige 1] verblijft op een open groep bij [naam instelling] .
2.3.
[minderjarige 2] verblijft in een pleeggezin.
2.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek van de GI LDH van 22 juli 2022 met zaaknummer: C/10/642094 / FA RK 22-5205 is meerdere malen aangehouden, te weten op 25 november 2022, op 30 juni 2023 en op 14 november 2023.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI LDH verzoekt haar op grond van 1:322, eerste lid sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) te ontslaan uit de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , ten gunste van de GI WSS. De GI LDH verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI WSS heeft zich bij brief van 21 juli 2022 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

4.Het standpunt van de GI LDH

De GI handhaaft ter zitting het verzoek. Er is sprake van een impasse. Het lukt niet om een constructieve samenwerking met de moeder tot stand te brengen. De moeder wantrouwt de GI LDH. Ondanks de inzet en inspanning van de jeugdbeschermer(s), is de moeder emotioneel niet in staat om in te stemmen met de aangeboden ondersteuning en hulpverlening. Dat is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Bij allebei de kinderen is sprake van LVB-problematiek. [minderjarige 1] is een kwetsbaar meisje dat belast wordt met de strijd van de moeder. Zij ervaart een loyaliteitsconflict. Op dit moment loopt [minderjarige 1] vast op alle leefgebieden. Zij is inmiddels zeventien jaar en het is van belang dat [minderjarige 1] wordt voorbereid en geholpen bij de stappen die nog moeten worden gezet richting haar meerderjarigheid. Tussen [minderjarige 2] en de moeder heeft nog altijd geen contactherstel kunnen plaatsvinden. [minderjarige 2] heeft een helder beeld van wat er wel en niet moet gebeuren en de moeder kan daaraan niet voldoen. Om een contactherstel tussen [minderjarige 2] en de moeder te bewerkstelligen is een vorm van samenwerking met de moeder nodig. Om de situatie te verbeteren en de impasse te doorbreken is het passend en in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de GI WSS de voogdij over hen draagt. De GI WSS is beter toegerust om aan te sluiten bij de (speciale) behoeftes van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI WSS kan bekijken wat de mogelijkheden zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en stappen maken die passend zijn bij hun tempo en de problematiek. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt.

5.Het standpunt van de GI WSS

De GI WSS stemt ter zitting in met het verzoek. De GI WSS is bereid om de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te aanvaarden. Er is een vaste jeugdbeschermer voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beschikbaar.

6.Het standpunt van de Raad

De Raad ondersteunt ter zitting het verzoek en licht zijn standpunt als volgt toe. De GI LDH loopt vast en dat heeft invloed op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI WSS kan bezien wat de mogelijkheden zijn ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en het contactherstel tussen [minderjarige 2] en de moeder. Tegelijkertijd twijfelt de Raad of de GI WSS in staat is om het hardnekkige patroon, waarin de moeder de samenwerking afhoudt, te doorbreken.

7.De beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van (de behandeling van) het verzoek
7.1.
Het onderhavige verzoek van de GI LDH is ingediend op 22 juli 2022. De mondelinge behandeling van het verzoek van de GI LDH is meerdere malen aangehouden (zie 2.4). Deze aanhoudingen waren mede het gevolg van de omstandigheid dat de behandeling van het verzoek tegelijk op zitting was gepland met de behandeling van het verzoek van de moeder met het zaaknummer: C/10/646170 om haar in het gezag over haar kind(eren) te herstellen. Op onderhavig verzoek van de GI LDH heeft de rechtbank nog niet beslist. In de procedure met het zaaknummer: C/10/646170 zal – naar de rechtbank heeft vernomen – op 30 augustus 2024 een zitting plaatsvinden bij het Hof Amsterdam over de tussenbeschikking van 23 december 2022 van de Rechtbank Rotterdam. De GI LDH heeft bij brief van 4 juni 2024 aan de rechtbank gevraagd om de behandeling van het verzoek van 22 juli 2022 niet langer aan te houden en het verzoek daarom afzonderlijk van het verzoek van de moeder tot herstel in het gezag met spoed en voorrang te behandelen. Namens de moeder is – bij brieven van haar advocaat van 19 juli 2024, 8 augustus 2024 en 15 augustus 2024 – aangegeven dat zij zich verzet tegen behandeling van het verzoek. De rechtbank heeft op 8 augustus 2024 aan de advocaat van de moeder laten weten dat de zitting doorgang vindt en dat zij daar de gelegenheid krijgt om haar standpunten nader toe te lichten.
7.2.
De moeder en haar advocaat zijn beiden niet ter zitting verschenen. De rechtbank constateert dat alle partijen op 17 juli 2024 juist zijn opgeroepen. De rechtbank heeft op 1 mei 2024 en 23 mei 2024 aan de advocaat van de moeder verzocht om haar verhinderdata door te geven. De advocaat van de moeder geeft desondanks in haar diverse brieven/berichten aan dat bij haar geen verhinderdata zouden zijn opgevraagd. Deze stelling is moeilijk te volgen aangezien uit de eigen brieven/berichten van de advocaat van de moeder van 30 mei 2024 en 19 juli 2024 blijkt dat zij in ieder geval van voorgenoemde e-mailbericht van 23 mei 2024 kennis heeft genomen. De rechtbank heeft noch verhinderdata van de advocaat van de moeder noch van de moeder ontvangen. In de brief van 19 juli 2024 is uitsluitend vermeld dat “
Cliënte zelf (die 16 augustus overigens sowieso verhinderd is vanwege familieomstandigheden (…)”. Een nadere toelichting en onderbouwing dat – om die reden – aanhouding wordt verzocht ontbreekt. Ook heeft de rechtbank geen bericht ontvangen dat de advocaat van de moeder verhinderd is om de zitting van 16 augustus 2024 bij te wonen. Het staat vast dat de advocaat van de moeder op de hoogte is dat de zitting doorgang zal vinden, nu zij bij brief van 15 augustus 2024 reactie heeft gegeven op het e-mailbericht van de rechtbank van 8 augustus 2024.
7.3.
Ten aanzien van het zelfstandige tegenverzoek van de moeder om haar in het gezag over [minderjarige 2] te herstellen, overweegt de rechtbank dat de moeder dit verzoek – net als het verzoek betreffende [minderjarige 1] – als aparte procedure had moeten aanbrengen. Nog daargelaten dat dit zelfstandig tegenverzoek volgens het proces-verbaal van de zitting van 14 november 2023 is ingetrokken, heeft de aard van het verzoek een dusdanig verstrekkend karakter en houdt het onvoldoende verband met het onderhavige verzoek van de GI LDH om als zelfstandig tegenverzoek in deze procedure te kunnen worden ingediend. De rechtbank verklaart de moeder daarom niet-ontvankelijk in het zelfstandig tegenverzoek in deze procedure.
Ten aanzien van de voogdijoverdracht
7.4.
Op grond van artikel 1:322 BW kan iedere voogd zich van zijn bediening doen ontslaan, indien een daartoe bevoegd persoon of gecertificeerde instelling zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij over te nemen, en de rechtbank deze overneming in het belang van de minderjarigen acht. De rechtbank oordeelt dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
7.5.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de verstandhouding tussen de GI LDH en de moeder al langere tijd ernstig verstoord is. De moeder wantrouwt de GI LDH en zij wenst geen (direct) contact te hebben met de GI LDH. Hierdoor is een constructieve samenwerking niet mogelijk en lukt het de GI LDH niet om in goed overleg en samenspraak tot beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te komen. De moeder zoekt incidenteel contact met de GI LDH, maar volgt dergelijke contacten niet constructief op. De moeder wil dat alle contacten via haar advocaat lopen. De moeder verzet zich tegen nagenoeg alle voorstellen van de GI LDH. Pogingen van de GI LDH om de samenwerking te verbeteren hebben niet tot het gewenste resultaat geleid.
7.6.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een verstandelijke beperking en zij zijn gebaat bij duidelijkheid en stabiliteit. [minderjarige 1] is bijna zeventien jaar en zij loopt op dit moment vast op alle leefgebieden. [minderjarige 1] wordt belast met de strijd van de moeder, mede waardoor het contact tussen [minderjarige 1] en de jeugdbeschermer(s) moeizaam verloopt en hulpverlening onvoldoende van de grond komt. Als gevolg van het uitblijven van een constructieve samenwerking tussen de GI LDH en de moeder zijn er zorgen over het realiseren van een passende en duurzame verblijfsplek voor [minderjarige 1] . De GI LDH heeft hierover desgevraagd toegelicht dat [minderjarige 1] het nodig heeft dat de moeder emotionele toestemming geeft, hetgeen niet gebeurt omdat de moeder geen vertrouwen heeft in de GI LDH. Daarnaast zijn er door het ontbreken van die constructieve samenwerking zorgen over het bewerkstelligen van contactherstel tussen [minderjarige 2] en de moeder.
7.7.
Het verweer van de moeder strekt er voor wat betreft [minderjarige 1] – in de kern genomen – toe dat er geen beslissing mag worden genomen op het verzoek voogdijoverdracht, of dat dit verzoek zelfs moet worden afgewezen, omdat de moeder zelf in het gezag wil worden hersteld. De rechtbank volgt de moeder hierin niet. Uit het procesverloop volgt dat juist die samenloop van de procedures en het uitblijven van een eindbeslissing over het verzoek van de moeder tot veel vertraging heeft geleid, waardoor de GI al meer dan twee jaar heeft moeten wachten op een beslissing op haar verzoek van 22 juli 2022. Bovendien lijkt de moeder er vanuit te gaan dat er geen andere uitkomst mogelijk is dan dat zij in het gezag wordt hersteld, terwijl hierop juist nog moet worden beslist en bovendien niet vast staat wanneer hierop onherroepelijk zal zijn beslist. Het verzoek tot herstel in het gezag staat dan ook los van de vraag welke voogd op dit moment – zolang [minderjarige 1] onder voogdij staat – het meest in het belang van [minderjarige 1] is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de zitting bij het Hof Amsterdam op 30 augustus 2024 af te wachten, omdat de rechtbank niet wil en kan vooruitlopen op de door het Hof te nemen beslissing. Daarnaast staat de beslissing van de rechtbank niet in de weg aan enige door het Hof te nemen beslissing. Wel is de rechtbank van oordeel dat het wenselijk is dat de GI LDH bij het Hof nog als voogd het woord kan voeren.
7.8.
Het verweer van de pleegouders van [minderjarige 2] strekt ertoe dat de GI LDH volledig op de hoogte is van alles wat er speelt en dat de pleegouders niet verwachten dat de moeder met een andere GI een constructieve samenwerking kan krijgen en behouden. Om die reden vinden de pleegouders een overdracht onwenselijk. De rechtbank is van oordeel dat de ernstige verstoring van de samenwerking tussen de moeder en GI LDH dusdanig is dat het ook in het belang van [minderjarige 2] is om de voogdij over te dragen, ondanks dat er op voorhand geen zekerheid bestaat dat de moeder die constructieve samenwerking wel met de GI WSS zal hebben. Beide GI’s hebben ter zitting verklaard dat er een warme overdracht zal plaatsvinden, waarbij er voldoende aandacht zal zijn voor de vraag of en op welke wijze contactherstel tussen [minderjarige 2] en de moeder in het belang van [minderjarige 2] mogelijk is. [minderjarige 2] en de pleegouders worden ondersteund door pleegzorgbegeleiding, zij ervaren dat als prettig en hierin hoeft bij een voogdijoverdracht geen verandering te komen, zoals ook ter zitting door zowel GI LDH als GI WSS bevestigd.
7.9.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank de overneming van de voogdij van de GI LDH door een andere gecertificeerde instelling in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarmee kan een nieuwe start worden gemaakt. De GI WSS is bereid en gelet op hun specialisme, doelgroep en mogelijkheden naar het oordeel van de rechtbank ook passend om de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te voeren. De GI WSS is op dit moment in staat aan te sluiten bij de (speciale) behoeftes van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hen te ondersteunen en te begeleiden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de voogdij per 1 september 2024 – en daarmee na de geplande mondelinge behandeling (van de zaak bekend bij deze rechtbank onder nummer C/10/646170) bij het Hof Amsterdam – wordt overgedragen aan de GI WSS.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
ontslaat de GI LDH per 1 september 2024 van de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
8.2.
en benoemt De GI WSS per 1 september 2024 tot voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
8.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
8.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
8.5.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. van Dijk, voorzitter tevens kinderrechter, mr. A.M.I. van der Does en mr. K.J. van den Herik, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.