ECLI:NL:RBROT:2022:11319

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
C/10/646170 / JE RK 22-2379
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel ouderlijk gezag en beëindiging uithuisplaatsing in het kader van de toeslagenaffaire

In deze zaak verzoekt de moeder, die gedupeerd is door de toeslagenaffaire, om herstel in het ouderlijk gezag over haar dochter, beëindiging van de uithuisplaatsing, en bepaling van de hoofdverblijfplaats. De rechtbank Rotterdam heeft op 23 december 2022 de beslissing op deze verzoeken aangehouden in afwachting van de resultaten van intensieve hulpverlening en psychodiagnostisch onderzoek. De moeder heeft eerder verzocht om herstel van het gezag, maar deze verzoeken zijn in het verleden afgewezen. De rechtbank overweegt dat herstel van het gezag alleen kan plaatsvinden als dit in het belang van het kind is en de moeder duurzaam in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen. De rechtbank constateert dat er een gebrek aan samenwerking is tussen de moeder en de gecertificeerde instelling (GI), en dat er onvoldoende zicht is op de interactie tussen de moeder en het kind. De rechtbank verzoekt om een psychodiagnostisch onderzoek en de inzet van hulpverlening om de situatie te verbeteren. De beslissing wordt aangehouden tot de pro forma-datum van 1 juni 2023, waarbij partijen worden verzocht om verslag uit te brengen over de voortgang van de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/646170 / JE RK 22-2379
datum uitspraak: 23 december 2022
Beschikking van de meervoudige kamer over een verzoek tot herstel in het ouderlijk gezag, beëindigen van de uithuisplaatsing, bepalen van de hoofdverblijfplaats en opheffen van de ondertoezichtstelling
in de zaak van

[naam01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. C.M.D. de Waele te Amsterdam,
betreffende

[naam kind01] , geboren op [geboortedatum1] 2007 te [geboorteplaats1] ,

hierna te noemen: [naam kind01] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

de voogdes,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam - Dordrecht ,

hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het e-mailbericht met bijlagen (F-1 formulier, verzoekschrift en producties 1 t/m 14) van mr. De Waele van 13 oktober 2022;
- het op 17 oktober 2022 binnengekomen verzoekschrift van de moeder van
12 oktober 2022 met bijlagen (producties 1 t/m 14);
- een brief met bijlage (productie 15) van mr. De Waele van 17 november 2022;
- een brief met bijlage (productie 16) van mr. De Waele van 18 november 2022;
- het e-mailbericht van de GI van 21 november 2022;
- het verweerschrift met bijlagen (productie 1 t/m 3) van de GI van
11 november 2022;
- een brief van mr. De Waele van 22 november 2022;
- de e-mailberichten van mr. De Waele van 23 november 2022;
- het e-mailbericht met bijlagen (producties 17 t/m 21) van mr. De Waele van
23 november 2022;
- het e-mailbericht van mr. De Waele van 24 november 2022.
Op 25 november 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam02] , namens de Raad;
- [naam03] , [naam04] en [naam05] , namens de GI.
[naam kind01] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling apart gehoord door de voorzitter.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan [naam06] van het landelijk Ondersteuningsteam voor gedupeerden van de toeslagenaffaire en [naam07] , casusregisseur Hulpteam Toeslagen 010 Gemeente Rotterdam .

De feiten

[naam kind01] heeft sinds 28 oktober 2008 onder toezicht gestaan van Stichting bureau jeugdzorg Stadsregio Rotterdam (nu: de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond).
[naam kind01] is op 20 februari 2009 met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 augustus 2012 is de moeder ontheven van haar ouderlijk gezag over [naam kind01] en is de Stichting bureau jeugdzorg Stadsregio Rotterdam tot voogdes benoemd. Hierbij is bepaald dat de voogdij zal worden uitgevoerd door: de Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening Leger des Heils, gevestigd te Rotterdam .
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2015 is het verzoek van de moeder om in het gezag over [naam kind01] te worden hersteld afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag de beschikking van de rechtbank Rotterdam bij beschikking van
21 september 2016 bekrachtigd.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2019 is het verzoek van de moeder om onder meer in het gezag over [naam kind01] te worden hersteld afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag de beschikking van de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 17 juli 2019 bekrachtigd.

De verzoeken

Namens de moeder is - kort en zakelijk weergegeven - verzocht:
haar op grond van artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in het gezag over [naam kind01] te herstellen;
de uithuisplaatsing van [naam kind01] te beëindigen en het hoofdverblijf van [naam kind01] te bepalen bij de moeder;
de ondertoezichtstelling van [naam kind01] op te heffen.
Bij brief van 17 november jl. is verzocht om als informanten op te roepen:
  • [naam08] , casusregisseur van het hulpteam Toeslagen 010 (Gemeente Rotterdam );
  • [naam09] , GZ-Agogisch werker team toeleiding bij Antes Rotterdam ;
  • [naam10] , klinisch psycholoog/directeur behandelzaken Molendrift;
  • [naam06] , procesbegeleider bij het Landelijk Ondersteuningsteam.

De standpunten

Het standpunt van de moeder
Ter onderbouwing van de verzoeken is – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat
maatregelen als ondertoezichtstellingen, uithuisplaatsingen en het beëindigen van ouderlijk gezag verregaand ingrijpen op de fundamentele rechten en vrijheden van personen. Een conclusie uit het WODC-rapport “Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermings-maatregelen” is dat alleen te rechtvaardigen is dat de overheid zich bemoeit met het gezinsleven, als kinderen en ouders ook écht geholpen (kunnen) worden door die bemoeienis. Als niet bij voorbaat vaststaat dat het kind beter af is door een jeugdbeschermingsmaatregel, is de overheid niet gelegitimeerd in te grijpen in het ‘family life’
.Deze conclusie vloeit ook voort uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Een uithuisplaatsing betekent een verstoring in de primaire gehechtheidsrelaties van het kind. De overheid dient terughoudend te zijn bij het verstoren van de primaire gehechtheidsrelaties van het kind, en zou alleen als andere opties zijn uitgeput en er grote onveiligheid blijft, dienen over te gaan tot uithuisplaatsing.
Inmiddels is vast komen te staan dat de moeder gedupeerde is van de toeslagenaffaire en dat zij begin 2008 ten onrechte als fraudeur is aangemerkt. Deze omstandigheid is nimmer betrokken geweest in de rechterlijke oordeels- c.q. besluitvorming omtrent de inbreuk op het family life ingevolge artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van moeder met dochter die een uithuisplaatsing of beëindiging van het ouderlijk gezag behelzen. Naar inmiddels is gebleken, is de uithuisplaatsing van [naam kind01] het directe gevolg geweest van de toeslagenaffaire. Bij uithuisplaatsingen bij gezinnen die aantoonbaar gedupeerde zijn van de toeslagenaffaire, is het van belang juist in het belang van de betrokken kinderen en hun opgroeiveiligheid, te herevalueren of de ingreep op hun family life terecht was en, waar dit niet zo was, in het belang van het kind te komen tot een (rechts)herstel in enige vorm.
Sinds de uithuisplaatsing van [naam kind01] en de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder, schiet de GI ernstig tekort in de verplichtingen die ingevolge de Jeugdwet op haar rusten. De GI heeft onder meer nagelaten de band tussen [naam kind01] en haar moeder in stand te houden en het contact tussen hen te bevorderen om zo naar een terugplaatsing van [naam kind01] bij de moeder toe te werken. Ook een rechterlijke uitspraak, waarin is bepaald dat er eens per zes weken contact moet plaatsvinden, is door de GI niet nageleefd. De laatste voogd heeft eind juni 2022 per direct haar taken neergelegd en sindsdien is er niemand binnen de GI die de verantwoordelijkheid voor de opvoeding, verzorging en het dagelijks welzijn van [naam kind01] draagt. Op 15 september 2022 heeft de Zuidwester medegedeeld dat [naam kind01] niet langer op de woongroep kon verblijven. De GI is vervolgens niet in staat gebleken [naam kind01] op een adequate manier op te vangen of om hulp te verlenen.
Vanaf 15 september 2022 woont [naam kind01] bij de moeder. [naam kind01] heeft bij en onder de regie van de moeder goed gefunctioneerd. De moeder is in staat gebleken om [naam kind01] een positieve opgroeiomgeving te bieden. Samen met het Ondersteuningsteam heeft de moeder ervoor gezorgd dat [naam kind01] naar school ging en dat er ambulante hulp is gevonden. De moeder heeft twee thuiswonende kinderen, die goed functioneren. Dit toont op zichzelf al genoegzaam aan dat de moeder duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [naam kind01] te dragen. Recent is [naam kind01] weggelopen van huis. Dat is gebeurd omdat de moeder het gezag niet uitoefent. [naam kind01] ervaart daardoor ruimte om weg te lopen. Het gezin had juist op dat moment ondersteund moeten worden. [naam kind01] had moeten worden teruggestuurd naar huis, maar in plaats daarvan is zij naar een woongroep gebracht. De reden dat de ambulante spoedhulp bij de moeder uiteindelijk niet is gestart, is omdat het hele gezin geobserveerd zou worden, terwijl het probleem voornamelijk is gelegen in de interactie tussen [naam kind01] en de moeder. Ook was de hulpvraag niet in overleg met de moeder geformuleerd. Het is niet aan de moeder te wijten dat de hulpverlening vanuit de Viersprong niet is opgestart. De moeder kan zelf geen nieuwe aanmelding daarvoor doen, zoals de GI stelt, nu zij niet met het gezag over [naam kind01] is belast.
Dat het niet goed gaat met [naam kind01] , is het gevolg van het ingrijpen door de overheid. Een uithuisplaatsing betekent een verstoring in de primaire gehechtheidsrelatie van een kind en dit veroorzaakt gedragsproblemen. De gehechtheidsproblemen van [naam kind01] zijn veroorzaakt door de uithuisplaatsing en de manier waarop er vervolgens met haar is omgegaan. Dat bij [naam kind01] sprake is van een licht verstandelijke beperking, zoals door de GI wordt benoemd, staat volgens de moeder niet vast. Een kind dat onveilig gehecht is kan gedrag vertonen van een kind met ADHD of een licht verstandelijke beperking. De moeder wil dat [naam kind01] en zijzelf onderzocht gaan worden door (kinder- en jeugd)psychiater
[naam11] , met een specialisatie in adolescenten-gehechtheidsproblematiek, zodat er een actuele, deugdelijke diagnose kan plaatsvinden door een ter zake bevoegde gedragswetenschapper. Herstel in het gezag is niet alleen in het belang van [naam kind01] , maar ook een laatste kans om de psychische schade te herstellen die zij heeft opgelopen als gevolg van het ten onrechte ingrijpen door de overheid.
Tijdens de periode dat [naam kind01] bij de moeder woonde ging het erg goed met [naam kind01] . Dit wordt ook bevestigd door haar school. Hieruit blijkt dat de moeder, zelfs zonder dat zij het gezag over [naam kind01] uitoefent, de enige persoon is die [naam kind01] de sturing en structuur kan bieden die zij nodig heeft. De moeder wil in het vrijwillig kader deugdelijke hulpverlening inzetten. Zij is degene die de regie kan pakken en ervoor kan zorgen dat de noodzakelijke hulpverlening voor [naam kind01] adequaat wordt opgestart. Indien de moeder in haar gezag wordt hersteld, kan alsnog hulpverlening vanuit de Viersprong plaatsvinden. De Viersprong heeft toegezegd te kunnen starten in de thuissituatie bij de moeder, ook indien zij op termijn naar [plaats01] verhuist. Voor de inzet van die hulpverlening is het vereist dat [naam kind01] thuis woont.
Het standpunt van de GI
De GI heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat herstel in het gezag van de moeder op dit moment nog niet in het belang van [naam kind01] is en het verzoek van de moeder daartoe dient te worden afgewezen. De moeder dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar verzoeken tot beëindiging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [naam kind01] . Deze maatregelen zijn op dit moment niet van toepassing, omdat de GI is belast met de voogdij over [naam kind01] .
[naam kind01] verblijft op dit moment op een crisisgroep van Enver . De bedoeling is dat zij uiteindelijk zal doorstromen naar een behandel/leefgroep. De GI ondersteunt herstel van het contact tussen moeder en [naam kind01] en wil samen met alle betrokkenen verder werken daaraan. Ook dient de wens van [naam kind01] om weer thuis te wonen onderzocht te worden. Er is echter een verschil van visie tussen de GI en de moeder over welke hulpverlening hiervoor ingezet zou moeten worden. De GI acht systemische traumasensitieve hulpverlening voor [naam kind01] en de moeder in de thuissituatie noodzakelijk, terwijl de moeder aangeeft enkel hulp voor [naam kind01] te willen. De moeder legt de verantwoordelijkheid voor het gedrag van [naam kind01] bij [naam kind01] neer en ziet daarom hulp aan [naam kind01] als oplossing van het probleem. Er is al veel bekend over [naam kind01] op basis van onderzoeken die eerder zijn verricht, maar er is tot op heden onvoldoende zicht op de interactie tussen de moeder en [naam kind01] . Zonder hulpverlening zal het patroon, waarbij het een periode goed gaat als [naam kind01] thuis woont, maar waarbij uiteindelijk een escalatie ontstaat waardoor zij vervolgens elders verblijft, zich herhalen. Ook [naam kind01] heeft, nadat zij recent van huis is weggelopen, aangegeven alleen terug naar huis te willen als er hulpverlening voor haarzelf en de moeder wordt ingezet. Indien zich opnieuw een escalatie voordoet en [naam kind01] wegloopt bij haar moeder, dient er een vangnet te zijn. De GI dient [naam kind01] op dat moment een veilige plek te kunnen bieden.
Het ontbreekt aan samenwerking tussen de moeder en de GI en de hulpverleningsinstanties. De GI heeft geprobeerd om hulpverlening in te zetten, echter zonder resultaat. De moeder heeft niet willen meewerken aan ambulante spoedhulp. De aanvraag bij de Viersprong is eerder dit jaar afgewezen, omdat de hulpvraag niet door de moeder was geformuleerd. De GI heeft daarop aangegeven dat de moeder zelfstandig een aanvraag kan doen bij de Viersprong ; de financiering zou door de GI geregeld kunnen worden. De hulpverlening vanuit de Viersprong kan ook starten op het moment dat een kind (nog) niet thuis woont. Hiervoor is het flexibel interventie team beschikbaar. Dat hulp uitblijft komt met name doordat de moeder hulp onvoldoende wil accepteren of hierin niet de regie pakt. De GI heeft, gelet op het (recente) verleden, onvoldoende het vertrouwen dat de moeder de door de GI en andere experts noodzakelijk geachte hulpverlening voor zowel [naam kind01] als haarzelf zal inzetten.
Voor de GI staat op dit moment niet vast dat de moeder duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [naam kind01] . Herstel van het gezag van de moeder is pas aan de orde als de moeder laat zien dat zij zelf de regie kan nemen als het gaat om het inzetten en accepteren van hulpverlening voor haarzelf en [naam kind01] , om ervoor te zorgen dat de relatie tussen hen herstelt en het verblijf van [naam kind01] thuis duurzaam kan worden. De GI juicht een onderzoek door iMindU en het inzetten van systemische hulpverlening vanuit de Viersprong toe. Dit onderzoek en deze hulpverlening dienen wel daadwerkelijk te starten. Uit informatie die door [naam06] van het landelijk Ondersteuningsteam aan de GI is verschaft, blijkt dat bij de Viersprong sprake is van een wachttijd van circa twaalf weken vanaf het moment van de intake. Daarna kan met de hulpverlening begonnen worden. Indien het onderzoek door iMindU is afgerond en ook de geadviseerde vervolghulpverlening door de moeder en [naam kind01] wordt geaccepteerd, kan herstel van de moeder in haar gezag worden heroverwogen.
Indien de rechtbank het verzoek van de moeder tot herstel in het gezag over [naam kind01] toewijst, dient door de rechtbank een ondertoezichtstelling te worden uitgesproken en een machtiging tot uithuisplaatsing te worden verleend, zodat [naam kind01] met haar moeder kan toewerken naar een duidelijk perspectief en daarvoor de hulp en begeleiding wordt ingezet die nodig is.
Het standpunt van de Raad
De Raad heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – aangesloten bij het standpunt van de GI. Indien de moeder hersteld wordt in haar gezag over [naam kind01] , wordt van haar verwacht dat zij zich inspant om mee te werken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening. Gelet op het verloop van de samenwerking met de GI en de hulpverleningsinstanties tot op heden, heeft de Raad niet de verwachting dat die inspanning vanuit de moeder zelf zal komen. Indien de moeder wordt hersteld in haar gezag, acht de Raad een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] noodzakelijk.
Bij [naam kind01] is sprake van hechtingsproblematiek en een laag intelligentieniveau, waardoor zij extra sturing en begeleiding nodig heeft. Indien [naam kind01] bij de moeder thuis gaat wonen, is daar veel hulp bij nodig. Het is belangrijk dat een jeugdbeschermer samen met de moeder en [naam kind01] kan kijken wat er nodig is aan hulp en op welke wijze die hulp kan worden ingezet. Indien de verwachting is dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet van de grond komt, is een ondertoezichtstelling noodzakelijk om de hulpverlening te kunnen waarborgen. Ook de ingewikkelde samenwerking tussen de moeder en hulpverleningsinstanties maakt dat de betrokkenheid van een onafhankelijke partij nodig is. De moeder krijgt veel ondersteuning, maar ook [naam kind01] heeft ondersteuning en begeleiding nodig. Het is positief dat iMindU is verzocht om onderzoek te gaan verrichten. De Raad vindt het belangrijk om te bezien hoe dit zal verlopen, of uit dit onderzoek doelen naar voren komen waaraan gewerkt kan worden en zo ja, welke vervolgstappen moeten worden gezet. Op dit moment kan nog niet worden geconcludeerd dat de moeder duurzaam in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [naam kind01] te dragen. De Raad adviseert dan ook om het verzoek van de moeder af te wijzen. Dit neemt niet weg dat het advies in de toekomst anders kan zijn als de moeder de komende periode laat zien dat zij openstaat voor en meewerkt aan de noodzakelijk geachte hulpverlening om duidelijkheid te verkrijgen over haar mogelijkheden om voor [naam kind01] te kunnen zorgen
De mening van [naam kind01]
heeft tijdens het kindgesprek kenbaar gemaakt dat zij wil dat haar moeder weer het gezag over haar krijgt. Ook zou [naam kind01] graag weer thuis willen wonen, met hulp voor haarzelf en voor haar moeder.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:277, eerste lid, BW kan de rechter de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn of haar verzoek in het gezag herstellen indien:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen.
Ingevolge artikel 1:247, tweede lid, BW wordt onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn of haar persoonlijkheid.
Bij de keuze die moet worden gemaakt of herstel van het ouderlijk gezag is aangewezen, is het belang van het kind het uitgangspunt. Daarbij staat het recht van een kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid centraal. Ook als de ouder weer duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind in staat is te dragen, wordt de ouder pas hersteld in zijn of haar gezag als dit in het belang van het kind is (Kamerstukken II 2008/09, 32015, 3, MvT, p. 37).
[naam kind01] is in februari 2009 uit huis geplaatst; zij was toen 13 maanden oud. [naam kind01] heeft ruim 7 jaar in een pleeggezin verbleven. Na de uithuisplaatsing is tot tweemaal toe door middel van intensieve begeleiding geprobeerd om toe te werken naar een terugplaatsing bij de moeder, maar dit is niet gelukt. In augustus 2012 is de moeder ontheven van haar ouderlijk gezag over [naam kind01] . In verband met ontwikkelings- en gedragsproblematiek is [naam kind01] in juli 2016 vanuit het pleeggezin overgeplaatst naar een orthopedagogische observatiegroep van de Hondsberg voor observatie, diagnostiek en behandeling. De Hondsberg heeft een profiel gemaakt voor de woonomgeving van [naam kind01] . Nadat het niet gelukt is om haar te laten terug te keren in het pleeggezin, is [naam kind01] op 18 april 2019 doorgestroomd naar een woongroep van de Zuidwester, waar zij tot voor kort verbleef.
In de afgelopen jaren is geen sprake geweest van een structureel lopende omgangsregeling tussen de moeder en [naam kind01] . De omgang heeft zelfs een hele tijd helemaal stilgelegen. Pas sinds december 2021 is het contact tussen [naam kind01] en haar moeder weer geïntensiveerd. Na een escalatie op de woongroep van de Zuidwester op 15 september 2022 - [naam kind01] zou volgens de groepsleiding haar mentor hebben geslagen - kon [naam kind01] daar niet langer blijven. [naam kind01] is toen met toestemming van de GI bij de moeder gaan wonen. Dit is vijf weken goed gegaan, waarbij de school van [naam kind01] heeft aangegeven een heel andere [naam kind01] te hebben gezien. Eind oktober 2022 is [naam kind01] na een ruzie met haar moeder weggelopen en naar haar oude pleeggezin gegaan. Van hieruit is zij door de GI naar een crisisplek van Enver gebracht.
In juli 2014 heeft de moeder de rechtbank voor het eerst verzocht om in het gezag over [naam kind01] te worden hersteld, welk verzoek bij beschikking van 13 juli 2015 is afgewezen. In hoger beroep is de beschikking van de rechtbank door het gerechtshof Den Haag bekrachtigd. Daarbij heeft enerzijds een rol gespeeld dat het de moeder in de loop van al die jaren niet gelukt is op een goede en constructieve manier samen te werken met de GI. Anderzijds is doorslaggevend geweest dat [naam kind01] veel meer zorg en aandacht van haar opvoeders nodig heeft dan een gemiddeld kind. Dat de moeder voor twee andere kinderen kan zorgen betekent niet zonder meer dat zij de verzorging en opvoeding van [naam kind01] op zich kan nemen. In november 2018 heeft de moeder de rechtbank wederom verzocht om herstel in het gezag. Bij beschikking van 29 maart 2019 is het verzoek afgewezen, omdat er geen aanknopingspunten waren om te kunnen veronderstellen dat herstel van het gezag van de moeder nu wel in het belang van [naam kind01] zou kunnen zijn. Ook het gerechtshof Den Haag heeft in hoger beroep geoordeeld dat herstel van het gezag niet in belang van [naam kind01] is.
Inmiddels is bekend dat de moeder erkend gedupeerde is van de toeslagenaffaire. Zij is ten onrechte door de Belastingdienst aangemerkt als fraudeur. Dat schulden zoals in de toeslagenaffaire een langdurig en breed effect hebben op gezinnen, staat niet ter discussie. De moeder wordt ondersteund door het landelijk Ondersteuningsteam voor gedupeerden van de toeslagenaffaire en het gemeentelijk Hulpteam voor gedupeerden van de toeslagenaffaire. Ook ontvangt zij begeleiding vanuit team toeleiding van Antes .
Door Molendrift wordt gewerkt aan een verklarende analyse. De verklarende analyse levert een bijdrage aan het (weer) tot stand brengen van een gedeeld inzicht bij ouders, kinderen en hulpverleners op de situatie in het gezin op een wijze die bijdraagt aan het weer op gang brengen van goede en effectieve hulpverlening waarbij er wordt uitgegaan van de rechten van het kind en gekeken wordt naar de mogelijkheden van gezinshereniging. Uit de brief van Molendrift van 26 september 2022 leidt de rechtbank onder meer af dat sprake is van wennend ouderschap, waarin het gebeurde in het verleden, de persoonlijkheid van de moeder en de problematiek van [naam kind01] een rol spelen in het samenleven en de gebeurtenissen tussen beiden. Ook blijkt uit deze brief dat de moeder en [naam kind01] open staan voor hulp en dat wordt gewerkt aan het beschikbaar maken van ambulante spoedhulp. Ook stelt Molendrift dat op de langere termijn een vorm van trauma-sensitieve hulp gericht op de moeder en [naam kind01] noodzakelijk is, zodat zij kunnen leren elkaar beter te begrijpen en leren om te gaan met elkaars omgangsvormen.
De rechtbank constateert dat al langere tijd wordt geprobeerd om een vorm van (systemische) hulpverlening in te zetten, maar dat hulp tot op heden niet van de grond is gekomen. In de beschikking van 9 mei 2022 is door de kinderrechter overwogen dat alle partijen het er over eens zijn dat systeemtherapie moet worden ingezet en dat de Viersprong hiervoor de aangewezen instantie is. Desondanks is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat er nog steeds discussie is over de inzet van de Viersprong . Ook de ambulante spoedhulp in de thuissituatie bij de moeder is uiteindelijk niet gestart.
Na het indienen van het verzoekschrift namens de moeder is de situatie opnieuw gewijzigd, in die zin dat [naam kind01] na een ruzie met de moeder van huis is weggelopen. Zij verblijft sinds 20 oktober 2022 op een crisisgroep van Enver . Er wordt door de GI gezocht naar een plek voor [naam kind01] op een behandel/leefgroep. Hiervoor heeft recent een intake bij Pameijer plaatsgevonden.
Dat [naam kind01] vanaf 15 september 2022 vijf weken bij de moeder heeft gewoond, en in die zin sprake was van gewijzigde omstandigheden, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er op dit moment aanleiding is om de moeder te herstellen in haar gezag. Ook het feit dat de moeder de volledige zorg draagt voor haar twee thuiswonende kinderen en het gezag over deze kinderen uitoefent, betekent niet dat de moeder duurzaam in staat is om daarnaast ook de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [naam kind01] te dragen. De situatie van [naam kind01] is, vanwege haar kindeigen problematiek en - daarmee samenhangend - haar specifieke zorg- en opvoedbehoefte, niet vergelijkbaar met de situatie van de thuiswonende kinderen van de moeder. Daar komt bij dat [naam kind01] 13 maanden oud was toen zij uit huis werd geplaatst en dus zeer lange tijd niet thuis heeft gewoond. Ook heeft het lange tijd ontbroken aan contact tussen de moeder en [naam kind01] .
De rechtbank is met de GI van oordeel dat er eerst door middel van intensieve, systemische hulpverlening vanuit de Viersprong meer zicht moet komen op de interactie tussen [naam kind01] en de moeder en de opvoedcapaciteiten van de moeder in relatie tot de specifieke opvoedbehoeften van [naam kind01] . Ook het onderzoek en behandeladvies van iMindU kan hierin een rol spelen. Om te kunnen beoordelen of de moeder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [naam kind01] in staat is te dragen én herstel in haar gezag in het belang van [naam kind01] is, is het belangrijk dat de moeder aantoont dat zij bereid en in staat is haar medewerking te verlenen aan de hulpverlening die in het belang van [naam kind01] noodzakelijk wordt geacht, ook als dit (systemische) hulp in de thuissituatie betreft.
De rechtbank wil de moeder, daarin ondersteund door het landelijk Ondersteuningsteam en het Hulpteam Toeslagen 010 (Gemeente Rotterdam ), de tijd en ruimte bieden om de noodzakelijk geachte hulpverlening daadwerkelijk te laten opstarten en dit traject te doorlopen. In afwachting van de resultaten van het onderzoek door iMindU en de in te zetten hulpverlening, zal de rechtbank iedere beslissing aanhouden tot de hierna te noemen pro forma-datum.
De rechtbank verzoekt mr. de Waele uiterlijk twee weken voor de pro-forma datum de rechtbank te informeren over de resultaten van het onderzoek door iMindU en het verloop van de in te zetten hulpverlening en daarbij de eventuele verdere processuele wensen kenbaar te maken.
De rechtbank verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de pro-forma datum de rechtbank verslag te doen van de actuele stand van zaken.

De beslissing

De rechtbank:
houdt iedere beslissing aan in afwachting van de resultaten van het psychodiagnostisch onderzoek door iMindU en het verloop van de in te zetten hulpverlening vanuit de Viersprong ;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 juni 2023 pro forma;
bepaalt dat de moeder, haar advocaat mr. C.M.D. de Waele, de GI en de Raad op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
stelt partijen in de gelegenheid om uiterlijk 1 februari 2023 hun verhinderdata voor de maanden juni, juli en augustus 2023 kenbaar te maken;
verzoekt mr. De Waele uiterlijk twee weken voor de pro forma-datum de rechtbank schriftelijk te informeren over de resultaten van het onderzoek van iMindU en het verloop van de hulpverlening en eventuele verdere processuele wensen, zulks onder gelijktijdige verstrekking aan de GI en de Raad;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de pro forma-datum de rechtbank de verzochte rapportage te doen toekomen, zulks onder gelijktijdige verstrekking aan mr. de Waele en de Raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Paling, voorzitter, tevens kinderrechter, en
mrs. J.C.M. Persoon en T. van den Akker , kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. R. Spaans , als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.