ECLI:NL:HR:2025:1122
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de matiging van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 augustus 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Alkmaar. De zaak betreft een geschil over de vergoeding van immateriële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van een WOZ-beschikking en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. De Rechtbank Noord-Holland had eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar een bedrag van € 500 aan immateriële schade moest vergoeden aan belanghebbende wegens deze overschrijding. Het Hof Amsterdam heeft deze vergoeding echter gematigd tot € 50, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de matiging van de schadevergoeding door het Hof niet gerechtvaardigd was. De Hoge Raad benadrukt dat bij het toekennen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn objectieve maatstaven moeten worden gehanteerd, en dat uitzonderingen op deze maatstaven beperkt moeten blijven tot bijzondere gevallen. De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheden van de zaak niet zodanig waren dat er sprake was van een bijzonder geval dat aanleiding gaf om af te wijken van het gebruikelijke tarief van € 500 per half jaar. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze de vergoeding van immateriële schade betreft en heeft de zaak terugverwezen naar de Rechtbank voor verdere behandeling van de proceskosten.
De Hoge Raad heeft ook aangegeven dat de stukken van het geding onvoldoende aanknopingspunten bieden om een beslissing te nemen over de hoogte van de vergoeding van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in deze cassatieprocedure. Belanghebbende krijgt de gelegenheid om nadere gegevens te verstrekken ter voldoening aan de op haar rustende bewijslast, waarna het College in de gelegenheid wordt gesteld om daarop schriftelijk te reageren.