ECLI:NL:HR:2024:1758
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vergoeding immateriële schade bij gering financieel belang in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende tegen het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg. De zaak betreft een aanslag leges van € 15,60 die aan belanghebbende was opgelegd voor het maken van kopieën van opgevraagde stukken. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar gehandhaafd. De Rechtbank Limburg verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en wees ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade af wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd opnieuw de vraag aan de orde gesteld of belanghebbende recht had op een vergoeding van immateriële schade. Het Hof oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn met iets meer dan een maand niet leidde tot een schadevergoeding, omdat het geschil een gering financieel belang betrof. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 juni 2024 zijn rechtspraak over immateriële schade in belastingzaken aangepast, waarbij het vereiste van een financieel belang van ten minste € 15 is geïndexeerd.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de normgrens had geïndexeerd en dat belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de Rechtbank voor zover deze betrekking had op de vergoeding van immateriële schade en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van deze schadevergoeding. Daarnaast werden de kosten van het geding in cassatie en de proceskosten voor het Hof toegewezen aan belanghebbende.